ECLI:NL:CRVB:2003:AF6431

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/5271 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.C. Schoemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit over correctienota's premies werknemersverzekeringen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 21 augustus 2000 een eerder besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) bevestigd, waarin correctienota's voor premies werknemersverzekeringen van 13 december 1996 werden gehandhaafd. Deze correcties betroffen een spaarloonregeling die door appellante in eigen beheer was uitgevoerd. De appellante stelde dat zij door de gedaagde niet de benodigde informatie had ontvangen over de uitvoering van deze regeling, en dat zij in rechte te honoreren vertrouwen had gewekt dat zij geen correctienota's hoefde te verwachten.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 20 februari 2003 behandeld, waarbij appellante niet aanwezig was, maar gedaagde vertegenwoordigd werd door mr. P.G.J. Reurings. De Raad heeft de argumenten van appellante overwogen, maar concludeert dat er geen sprake was van ondubbelzinnige toezeggingen van de gedaagde die een beroep op het vertrouwensbeginsel zouden rechtvaardigen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de handelwijze van appellante niet leidt tot een ander oordeel, ook niet gezien het feit dat de belastingdienst geen fiscale correcties had opgelegd.

De Raad besluit de aangevallen uitspraak te bevestigen en ziet geen aanleiding om de kosten te compenseren zoals bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 20 maart 2003, door mr. R.C. Schoemaker, in aanwezigheid van A.H. Huls als griffier.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
00/5271 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Appellante heeft op bij beroepschrift van 30 augustus 2000 aangevoerde gronden bij de Raad hoger beroep ingesteld van een door de rechtbank Amsterdam onder dagtekening 21 augustus 2000 tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een op 14 februari 2001 gedateerd verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 20 februari 2003, waar appellante niet is verschenen, terwijl gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. P.G.J. Reurings, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij het bestreden, na bezwaar genomen, besluit van 29 juli 1998 heeft gedaagde gehandhaafd de correctienota's premies werknemersverzekeringen van 13 december 1996 met betrekking tot de jaren 1991 tot en met 1996, voor zover deze zien op correcties inzake een door appellante in eigen beheer uitgevoerde spaarloonregeling.
De rechtbank heeft het beroep dat appellante tegen dit onderdeel van het bestreden besluit heeft ingesteld, ongegrond verklaard. Tevens heeft de rechtbank het door appellante gedane beroep op het vertrouwensbeginsel dat aan toepassing van de dwingendrechtelijke bepalingen in de weg zou staan, gemotiveerd verworpen.
In hoger beroep is uitsluitend de vraag aan de orde of bij appellante door gedaagde het in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt dat appellante door uitvoering te geven aan de spaarloonregeling zoals zij dit heeft gedaan, zij geen correctienota's behoefde te verwachten.
Met de rechtbank, op de door de rechtbank aangegeven gronden welke de Raad tot de zijne maakt, beantwoordt de Raad die vraag ontkennend.
De stelling van appellante dat aan haar door gedaagde niet de gevraagde informatie omtrent de uitvoering van de spaarloonregeling is verstrekt brengt in dit oordeel geen verandering. Ingevolge vaste rechtspraak van de Raad moet sprake zijn van ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen van de kant van gedaagde wil een beroep op het vertrouwensbeginsel in een situatie als de onderhavige, voor honorering in aanmerking kunnen komen. Hiervan is in casu evenwel niet gebleken.
Ook de omstandigheid dat de handelwijze van appellante niet heeft geleid tot fiscale correcties door de belastingdienst vomt voor de Raad geen grond voor een ander oordeel. Gedaagde immers is voor de premieheffing werknemersverzekeringen de bevoegde instantie en heeft in dat verband een eigen verantwoordelijkheid.
Gelet op het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker, in tegenwoordigheid van A.H. Huls als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2003.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A.H. Huls.