ECLI:NL:CRVB:2003:AF7309
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.I. 't Hooft
- E.W.F. Menkveld-Botenga
- Rechtspraak.nl
Tegemoetkoming in vervoerskosten op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die een financiële tegemoetkoming heeft aangevraagd voor het gebruik van zijn eigen auto of een taxi, op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). De aanvraag werd ingediend op 14 april 2000, maar het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas kende slechts een tegemoetkoming van f 927,-- per jaar toe, wat 50% van het maximum bedrag vertegenwoordigde. Dit besluit werd later door de rechtbank Roermond bevestigd, waarna de appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 27 februari 2003, waarbij de appellant niet aanwezig was, maar gedaagde werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De Raad heeft de relevante feiten en omstandigheden uit de eerdere uitspraak van de rechtbank overgenomen en zich geconcentreerd op de vraag of de toegekende tegemoetkoming voldoende was voor de vervoersbehoefte van de appellant. De rechtbank had geoordeeld dat de tegemoetkoming toereikend was voor de sociale contacten van de appellant, en dat er geen bewijs was dat de appellant in een sociaal isolement zou geraken.
De appellant voerde aan dat zijn vervoersbehoefte groter was dan de toegekende vergoeding, omdat hij regelmatig naar winkels in Venray en Blerick moest reizen en sociale contacten wilde onderhouden. De Raad oordeelde echter dat de appellant met de toegekende vergoeding in staat was om in zijn directe omgeving sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het dagelijks leven. De Raad bevestigde dat de appellant met de vergoeding van f 927,-- per jaar voldoende mogelijkheden had om te reizen en dat de mogelijkheid om gebruik te maken van de Streektaxi ook beschikbaar was.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geconcludeerd dat de toegekende vervoersvoorziening verantwoord was en voldeed aan de wettelijke eisen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de kosten van de procedure te vergoeden, aangezien er geen sprake was van een onterecht besluit van de gemeente.