ECLI:NL:CRVB:2003:AF7309

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/5495 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.I. 't Hooft
  • E.W.F. Menkveld-Botenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming in vervoerskosten op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die een financiële tegemoetkoming heeft aangevraagd voor het gebruik van zijn eigen auto of een taxi, op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). De aanvraag werd ingediend op 14 april 2000, maar het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas kende slechts een tegemoetkoming van f 927,-- per jaar toe, wat 50% van het maximum bedrag vertegenwoordigde. Dit besluit werd later door de rechtbank Roermond bevestigd, waarna de appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 27 februari 2003, waarbij de appellant niet aanwezig was, maar gedaagde werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De Raad heeft de relevante feiten en omstandigheden uit de eerdere uitspraak van de rechtbank overgenomen en zich geconcentreerd op de vraag of de toegekende tegemoetkoming voldoende was voor de vervoersbehoefte van de appellant. De rechtbank had geoordeeld dat de tegemoetkoming toereikend was voor de sociale contacten van de appellant, en dat er geen bewijs was dat de appellant in een sociaal isolement zou geraken.

De appellant voerde aan dat zijn vervoersbehoefte groter was dan de toegekende vergoeding, omdat hij regelmatig naar winkels in Venray en Blerick moest reizen en sociale contacten wilde onderhouden. De Raad oordeelde echter dat de appellant met de toegekende vergoeding in staat was om in zijn directe omgeving sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het dagelijks leven. De Raad bevestigde dat de appellant met de vergoeding van f 927,-- per jaar voldoende mogelijkheden had om te reizen en dat de mogelijkheid om gebruik te maken van de Streektaxi ook beschikbaar was.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geconcludeerd dat de toegekende vervoersvoorziening verantwoord was en voldeed aan de wettelijke eisen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de kosten van de procedure te vergoeden, aangezien er geen sprake was van een onterecht besluit van de gemeente.

Uitspraak

01/5495 WVG
E N K E L V O U D I G E K A M E R
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft bij aanvraag van 14 april 2000 aan gedaagde verzocht om hem op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en de op die wet gebaseerde Verordening voorzieningen gehandicapten (Verordening) een voorziening te verstrekken in de vorm van een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto of een taxi.
Bij primair besluit van 12 september 2000 heeft gedaagde aan appellant met ingang van 1 april 2000 een tegemoetkoming toegekend voor het gebruik van de eigen auto of een taxi van f 927,-- op jaarbasis, zijnde 50% van het maximum bedrag. Tevens is bij dat besluit aan appellant de gelegenheid geboden om een abonnement aan te vragen voor de Streektaxi. Bij het bestreden besluit van 8 januari 2001 is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 september 2000 ongegrond verklaard.
De rechtbank Roermond heeft bij uitspraak van 12 oktober 2001 het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellant is op bij beroepschrift aangevoerde gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen. Gedaagde heeft een verweerschrift ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 27 februari 2003. Appellant is daar niet verschenen. Gedaagde heeft zich daar laten vertegenwoordigen door mr. A.W.A. Wekx-Coenders, werkzaam bij gedaagde.
II. MOTIVERING
De Raad verwijst voor een weergave van de relevante feiten en omstandigheden naar de aangevallen uitspraak. Hij maakt deze tot de zijne.
In hoger beroep is tussen partijen in geschil of bij het bestreden besluit van 8 januari 2001 onder de gegeven omstandigheden terecht en op goede gronden met ingang van 1 april 2000 een tegemoetkoming in de vervoerskosten van f 927,-- op jaarbasis, zijnde 50% van het maximum bedrag, en de mogelijkheid van gebruikmaking van het Streekvervoer, aan appellant zijn toegekend.
De rechtbank heeft hierover overwogen dat de toegekende vervoersvergoeding van f 927,-- op jaarbasis en de mogelijkheid om gebruik te maken van de Streektaxi, gelet op de individuele vervoersbehoefte van appellant, toereikend moeten worden geacht voor zijn plaatselijke en regionale vervoersbehoefte. Onder verwijzing naar de jurisprudentie van deze Raad is daartoe in de aangevallen uitspraak overwogen dat het kunnen onderhouden van bovenregionale sociale contacten onder de gemeentelijke zorgplicht valt wanneer die contacten van essentieel belang zijn voor het voorkomen van vereenzaming, waarvan sprake is indien de betrokkene bij het wegvallen van die contacten in een sociaal isolement geraakt. Van een dergelijk sociaal isolement is de rechtbank niet gebleken.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij een grote vervoersbehoefte heeft, omdat hij een deel van de voedingsmiddelen voor zijn gezin bij winkels in Venray en Blerick wenst te kopen, hij na drie jaar ziekte weer in contact wil komen met de buitenwereld zoals familie en vrienden, hij twee maal per week taalcursus Nederlands volgt en hij op advies van zijn therapeut een hobbygroep in Venray bezoekt. Van de toegekende tegemoetkoming kan hij niet rondkomen. Daarbij heeft appellant gesteld dat niet naar zijn huidige gezondheidstoestand is gekeken, doch naar zijn vroegere, slechtere, situatie.
Vanwege gedaagde is bij verweerschrift aangevoerd en ter zitting toegelicht dat, gelet de ten tijde in geding aanwezige relatief geringe vervoersbehoefte van appellant, overeenkomstig het gevoerde beleid in het kader van de gemeentelijke zorgplicht voor vervoersvoorzieningen een vergoeding is toegekend die, uitgaande van een kilometerprijs van € 0,26 zoals door het Nibud in augustus 2001 berekend voor een auto uit de compacte klasse, appellant in staat stelt ruim 1600 km per jaar reizen.
Voorts heeft gedaagde gesteld dat appellant bovendien gebruik kan maken van de Streektaxi, waarmee tegen een tarief dat destijds iets hoger lag dan het tarief van het openbaar vervoer, in de regio gereisd kan worden naar onder meer Venray en Blerick.
De Raad overweegt als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant ten tijde in geding in aanmerking kwam voor een vervoersvoorziening in de vorm van een tegemoetkoming in het vervoer met de eigen auto of (deel) taxi.
Vooropgesteld moet worden dat een gemeentebestuur als gedaagde blijkens artikel 3 van de Wvg in ieder geval gehouden is om verantwoorde voorzieningen aan te bieden, waaruit volgens vaste jurisprudentie van de Raad (onder meer: CRvB 12 maart 2002, reg. nr. 00/3220 WVG, gepubliceerd in USZ 02/119) voortvloeit dat -voor zover het om vervoer gaat- zodanige voorzieningen moeten worden geboden dat de ter plaatse wonende gehandicapten tenminste in staat worden gesteld om in hun directe woon- en leefomgeving in aanvaardbare mate sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag. Voor de vraag welke voorzieningen in dat kader moeten worden geboden, zijn de omstandigheden van het geval mede van belang.
Onder voornoemde zorgplicht valt in beginsel niet het kunnen onderhouden van ver verwijderde sociale contacten. Dat is slechts dan anders indien aangetoond dan wel anderszins duidelijk is dat er dusdanige essentiële, slechts door persoonlijk bezoek in stand te houden, bovenregionale contacten zijn, dat beknotting daarvan gelet op de bestaande (mogelijkheden tot) sociale contacten en activiteiten in de directe omgeving, zal leiden tot sociaal isolement.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant, uitgaande van de ten tijde van de aanvraag en het bestreden besluit bij appellant bestaande - onder meer gezien de door hem vermelde destijds aanwezige frequente bedlegerigheid betrekkelijk geringe - vervoersbehoefte, in staat moest worden geacht om met de aan hem toegekende financiële tegemoetkoming voor het vervoer in de directe omgeving, in aanvaardbare mate sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag.
De Raad heeft daarbij laten wegen dat appellant met de aan hem toegekende tegemoetkoming ruim 1500 km op jaarbasis in de directe omgeving kan reizen en daarbij desgewenst ook buiten [woonplaats] gelegen winkels kan bereiken. De door appellant opgeworpen grieven leiden de Raad niet tot de conclusie dat de aan appellant toegekende vervoersvoorziening onder de gegeven omstandigheden ten tijde in geding geen verantwoorde tegemoetkoming in de vervoerskosten zou zijn. Daar komt nog bij dat appellant, naar uit de gedingstukken valt af te leiden, in staat moet worden geacht in voorkomend geval desgewenst tevens gebruik te maken van de Streektaxi.
Tenslotte is de Raad op grond van de in dit geding ter beschikking staande gegevens met de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat appellant in een sociaal isolement als bedoeld in evenbedoelde jurisprudentie zal geraken indien hij niet meer in dezelfde omvang als voorheen in staat zal zijn de gestelde contacten, die hij buiten de regio heeft, te bezoeken.
Uit het voorafgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand houdt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.I. 't Hooft, in tegenwoordigheid van mr. E.W.F. Menkveld-Botenga als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2003.
(get.) M.I. 't Hooft
(get.) E.W.F. Menkveld-Botenga