ECLI:NL:CRVB:2003:AH9147

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/5770 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
  • R.E. Lysen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verzekeringsplicht van een zelfstandig opererende projectleider in een privaatrechtelijke dienstbetrekking

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 18 juni 2003, staat de vraag centraal of de betrokkene, een zelfstandig opererende en sturende projectleider van een specifiek klachtenregistratieproject, in een verzekeringsplicht opleverende privaatrechtelijke dienstbetrekking werkzaam is geweest in een gezagsverhouding met de appellante. De appellante, vertegenwoordigd door mr. G. Benning en mr. D. Westerman, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Raad heeft vastgesteld dat de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op 1 januari 2002 in werking is getreden, waardoor de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in dit geding de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) heeft ingenomen.

De Raad heeft de argumenten van beide partijen gehoord. Appellante stelde dat er geen leiding of toezicht op de projectleider is uitgeoefend en dat hij zijn werkzaamheden in volledige zelfstandigheid heeft verricht. Gedaagde, het Uwv, betoogde dat de projectleider wel degelijk onder gezag heeft gewerkt, omdat hij supervisie gaf aan andere werknemers en er voortgangscontroles plaatsvonden. De Raad heeft echter geconcludeerd dat de projectleider zich heeft gemanifesteerd als een zelfstandig ondernemer, die voor meerdere opdrachtgevers werkte en niet onderhevig was aan relevante aanwijzingen of controle van de appellante.

De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van gedaagde vernietigd. Tevens is gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn vastgesteld op € 1.288, en moet het gestorte griffierecht van € 510,50 vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van de zelfstandigheid van de projectleider en de afwezigheid van een gezagsrelatie in de beoordeling van de verzekeringsplicht.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
01/5770 ALGEM
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[naam B.V.], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante is mr. G. Benning, werkzaam bij Benning c.s. belastingadviseurs te Soesterberg, op de bij een aanvullend beroepschrift van 13 december 2001 aangevoerde gronden bij de Raad in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Amsterdam onder dagtekening 13 september 2001 tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Bij schrijven van 11 januari 2002 is namens gedaagde een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 21 mei 2003, waar voor appellante is verschenen mr. Benning, voornoemd, en mr. D. Westerman, belastingadviseurs, alsmede R. Tusveld financieel controller bij appellante. Gedaagde heeft zich bij die gelegenheid doen vertegenwoordigen door mr. R.P. Bourne, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Partijen zijn in dit geding verdeeld over het antwoord op de vraag of [naam projectleider] van [naam bedrijf] als zelfstandig opererend en sturend projektleider van een zeer specifiek klachtenregistratieprojekt met het opzetten van een escalatiedesk binnen een krap jaar met behulp van drie toegevoegde medewerkers op de werkvloer van K.P.N. Telecom BV. in een verzekeringsplicht opleverende privaatrechtelijke dienstbetrekking, inzonderheid in een gezagsverhouding in relatie tot appellante werkzaam is geweest.
Gedaagde heeft het gezag tot appellante hieruit afgeleid dat [naam projectleider] in het kader van deze opdracht supervisie heeft gegeven aan drie werknemers van andere zijde en dat er van welke kant dan ook een driemaandelijkse voortgangscontrole is geweest. Daarbij komt uit buitendienstrapporten van gedaagde in de loop van 2000 onmiskenbaar naar voren dat [naam projectleider] in specifieke managementondersteunende activiteiten voor meerdere opdrachtgevers werkzaam is geweest, en daarbij geenszins van enige opdracht of enige opdrachtgever economisch afhankelijk is geweest. Niettemin komt gedaagde in het bestreden besluit op bezwaar van 13 maart 2001, na enig subsidiair standpunt zoals
artikel 5 van de sociale werknemerswetten gemotiveerd te doen vallen, tot de slotsom dat bij uitstek artikel 3 van die wetgeving op de onderhavige arbeidsrelatie van [naam projectleider] tot appellante van toepassing is geweest. Andere mogelijkheden zoals tussenkomst zijn zijdens gedaagde nadrukkelijk buiten het nadere onderzoek en de definitieve oordeelsvorming gelaten.
Vanwege appellante is beklemtoond dat er geen leiding of toezicht dan wel kwaliteitscontrole ten aanzien van [naam projectleider] zijdens appellante is uitgeoefend, dat betrokkene zoals elders op basis van aanneming zijn specifieke managementondersteunende werkzaamheden in alle zelfstandigheid heeft verricht, en dat er daarbij slechts van een periodiek beperkte voortgangscontrole op resultaat sprake is geweest uitsluitend vanwege de lijnmanager van de opdrachtgever K.P.N. Telecom BV. De kwaliteit van het projekt is eerst slechts naderhand meetbaar geweest door een gebruikersacceptatietest.
De Raad overweegt te dien aanzien dat [naam projectleider] zich ten tijde in geding heeft gemanifesteerd als zelfstandig, steeds voor meerdere opdrachtgevers werkzame ondernemer, ondersteund door een of twee werknemers bij zijn eigen bedrijf [naam bedrijf], ten aanzien van wie ook in het kader van de onderhavige specifieke opdracht met toegevoegde hulp vanwege appellante in elk geval niet is komen vast te staan dat hij onderhevig is geweest aan - de mogelijkheid, laat staan de wenselijkheid of noodzakelijkheid tot - relevante aanwijzingen, instructies, toezicht of controle van de zijde van appellante op een specifiek projekt waarin [naam projectleider] zelf geheel en al sturend vanuit eigen kennis en kunde moest optreden zowel door de aard van de taakstelling als de specifieke doelstelling die hij binnen relatief korte tijd naast andere opdrachten voor andere opdrachtgevers moest verwezenlijken. Vanwege appellante door beperkt controlebezoek bij de opdrachtgever dan wel inzonderheid van KPN zelf op de werkvloer bestond er te zijnen aanzien slechts een kenbare beperkte - voortgangs - controle van het lijnmanagement. En vanwege de gebruikers was eerst achteraf te checken hoe het gegarandeerde resultaat effectief werkte.
De Raad is hierbij, anders dan de rechtbank bij de aangevallen uitspraak, uit de stukken en het verhandelde te zijner zitting niet kunnen blijken dat [naam projectleider] in zijn sturende gerichte activiteiten aan enige relevante en concrete verantwoording in tijd laat staan inhoud van werken aan appellante zelf onderhevig is geweest. De gevisualiseerde helicopterview, zoals appellante zulks niet ten onrechte benoemt, rechtvaardigt volgens de Raad zodanig zwaarwegende conclusie in elk geval niet. Daarbij is evenmin komen vast te staan dat de positie van de toegevoegde projektmedewerkers op de positie van [naam projectleider] zelf als leidinggevende van het proces van noemenswaardige invloed is geweest. Onder de gegeven omstandigheden komt de Raad tot de zorgvuldig gewogen slotsom dat een directe gezagsrelatie vanwege appellante jegens [naam projectleider] in bewijskracht niet, en tenminste onvoldoende is komen vast te staan. Voorzover in dat kader het onderzoek van gedaagde te summier, te gebrekkig zou zijn geweest dan wel essentiële leemten zou kunnen hebben vertoond, welke het trekken van juiste conclusies zouden hebben doorkruist, althans bemoeilijkt, komt zulks evenzeer op zorgvuldigheidsgronden voor rekening en verantwoording van gedaagde.
Op grond van het vorenoverwogene kunnen de aangevallen uitspraak van de rechtbank evenals het bestreden besluit van gedaagde niet in stand worden gelaten.
De Raad acht voorts termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep, zoals hieronder is aangegeven
Verder dient gedaagde het in beroep en in hoger beroep gestorte griffierecht te vergoeden, gelijk hierna is uitgewerkt.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak alsmede het bestreden besluit;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.288,--;
Bepaalt dat gedaagde het gestorte griffierecht tot een bedrag van € 510,50 (f 1.125,--) aan appellante vergoedt.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2003.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) R.E. Lysen.