ECLI:NL:CRVB:2003:AH9929
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- Ch.J.G. Olde Kalter
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
De hoorplicht in het bestuursrecht en de rol van medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de Ziektewet. Appellant, die zich in 1998 ziek meldde als tomatenplukker, betwistte de geschiktheid voor zijn werk en stelde dat hij niet adequaat was gehoord in de bezwaarschriftprocedure. De rechtbank had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Appellant stelde dat hij niet was opgeroepen voor een hoorzitting, wat in strijd zou zijn met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de hoorplicht een essentieel onderdeel is van het bestuursrecht. De Raad concludeert dat de gedaagde partij, het Uwv, appellant niet voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om zijn bezwaren mondeling toe te lichten. De deskundigen die door de Raad zijn ingeschakeld, hebben vastgesteld dat appellant op 5 maart 1999 volledig arbeidsongeschikt was, wat de Raad bevestigt.
De Raad vernietigt het onderdeel van de uitspraak van de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten en draagt gedaagde op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant. Tevens wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn vastgesteld op € 956,80. De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht en de noodzaak voor bestuursorganen om deze te respecteren in hun besluitvorming.