ECLI:NL:CRVB:2003:AI1072
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van de Net
- R.E. Lysen
- Rechtspraak.nl
Beëindiging verzekeringsplicht minderheidsaandeelhouders door Uwv
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 30 juli 2003, staat de vraag centraal of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de verzekeringsplicht van twee minderheidsaandeelhouders terecht per toekomstige datum heeft beëindigd. De appellante, een bedrijf dat de betrokkenen als minderheidsaandeelhouders had opgegeven, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen. De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op 1 januari 2002, waarbij het Uwv in de plaats kwam van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). De appellante heeft in 1996 beide heren als verzekeringsplichtig opgegeven, maar heeft pas begin 2000 de verzekeringsplicht betwist, nadat zij een andere adviseur had ingeschakeld.
De Raad heeft in zijn overwegingen de zienswijze van het Uwv gevolgd en geoordeeld dat het Uwv niet nalatig of onzorgvuldig heeft gehandeld in zijn besluitvorming voorafgaand aan 2000. De Raad benadrukt dat het aan de appellante was om volledig openheid van zaken te geven en dat zij geen rechtsmiddelen heeft aangewend om de verzekeringsstatus van de betrokkenen te wijzigen. De Raad concludeert dat de eerdere besluitvorming van het Uwv een onherroepelijk gegeven is en dat de aangevallen uitspraak bevestigd kan worden. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt.
De uitspraak bevestigt dat de beëindiging van de verzekeringsplicht per 1 februari 2000 terecht is en dat er geen recht op premierestitutie over de jaren 1996-1999 bestaat. De Raad heeft geen schending van het gelijkheidsbeginsel vastgesteld ten nadele van de appellante, wat de beslissing verder onderbouwt.