ECLI:NL:CRVB:2003:AL1647
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- R.C. Schoemaker
- Ch. de Vrey
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid voor onbetaald gebleven verzekeringspremies en de rol van het vertrouwensbeginsel
In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van appellanten voor onbetaald gebleven verzekeringspremies, waarbij de Centrale Raad van Beroep zich buigt over de vraag of de uitvoeringsinstelling onterecht te lang heeft gewacht met de aansprakelijkstellingen. De rechtbank had eerder de beroepen van appellanten ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat appellanten niet konden aantonen dat het niet voldoen aan de meldingsverplichting niet aan hen te wijten was. De rechtbank oordeelde dat de appellanten niet in staat waren het wettelijk vermoeden van kennelijk onbehoorlijk bestuur te weerleggen, en dat de uitvoeringsinstelling niet onterecht had getalmd met de aansprakelijkstellingen.
Appellanten gingen in hoger beroep en stelden dat de uitvoeringsinstelling onterecht had gehandeld door hen aansprakelijk te stellen, en dat het vertrouwensbeginsel was geschonden. De Raad oordeelde echter dat de uitvoeringsinstelling terecht tot aansprakelijkstelling was overgegaan, en dat er geen sprake was van onterecht talmen. De Raad verwees naar eerdere jurisprudentie en concludeerde dat de termijn voor aansprakelijkstelling niet was overschreden, aangezien er nog geen vijf jaar waren verstreken na het faillissement van de vennootschap waarvoor de premies niet waren betaald.
De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en de bestreden besluiten, maar stelde de hoogte van de aansprakelijkstellingen vast op een bedrag van f 308.172,49 (€ 139.842,58). Tevens werd de uitvoeringsinstelling veroordeeld in de proceskosten van appellanten, die op € 1.288,-- werden vastgesteld, en werd bepaald dat de gestorte griffierechten door de uitvoeringsinstelling aan appellanten moesten worden vergoed.