ECLI:NL:CRVB:2003:AN7559

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1616 OSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige indiening van bezwaar en verschoonbare termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft eiser, handelend onder de naam [Naam B.V.], beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin hij niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn bezwaar. Dit bezwaar was te laat ingediend, en eiser beriep zich op een overmachtssituatie, namelijk het zwangerschapsverlof van zijn administratrice. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 24 september 2003, waarbij eiser in persoon verscheen en de verweerder vertegenwoordigd werd door R.J.L. van Wijk.

De Raad heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift van eiser, gedateerd op 24 januari 2003, ruimschoots te laat was ingediend. De Raad oordeelde dat de door eiser aangevoerde redenen voor de termijnoverschrijding niet voldoende waren om te spreken van een verschoonbare termijnoverschrijding. De Raad benadrukte dat de argumenten van eiser in de risicosfeer van eiser lagen en dat hij zelf tijdig maatregelen had kunnen treffen om zijn belangen te waarborgen.

Uiteindelijk heeft de Raad het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat er geen aanleiding was om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door mr. B.J. van der Net, in tegenwoordigheid van griffier R.E. Lysen, en werd openbaar uitgesproken op 30 oktober 2003.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/1616 OSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Naam eiser] handelend onder de naam [Naam B.V.], gevestigd te [vestigingsplaats], eiser
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 28 februari 2003 heeft verweerder eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen het besluit van
16 oktober 2002, waarbij eiser in kennis is gesteld dat hij per 1 januari 2003 ingeschreven wordt bij de sector 012, Metaal- en Technische bedrijfstakken.
Tegen dat besluit heeft eiser bij gemachtigde A.W.G.H. Hendriks, werkzaam bij Hendriks & Partners, personeeladviseurs te Uden, op bij beroepschrift van 2 april 2003 (met bijlagen) aangevoerde gronden beroep ingesteld bij de Raad.
Verweerder heeft een verweerschrift, gedateerd 11 juni 2003 ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 24 september 2003, waar eiser in persoon is verschenen, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door R.J.L. van Wijk, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
De Raad ontleent aan de gedingstukken de volgende feiten en omstandigheden, die door partijen niet worden betwist.
Bij brief van 16 oktober 2002 heeft verweerder eiser meegedeeld dat eiser, die ingedeeld was bij de sector 041, Groothandel I, per 1 januari 2003 wordt ingedeeld bij de sector 012, Metaal- en Technische bedrijfstakken. In deze brief was een bezwaarclausule opgenomen. In het op 24 januari 2003 gedateerde bezwaarschrift onderkent eiser weliswaar dat te laat bezwaar is ingesteld, maar hij beroept zich in deze op een overmachtssituatie bestaande uit de omstandigheid dat zijn administratrice ten tijde van het onderzoek, alsmede ten tijde van de besluitvorming, met zwangerschapsverlof was. Verweerder heeft bij op bezwaar genomen besluit van 28 februari 2003 besloten eiser niet-ontvankelijk te verklaren aangezien eiser zonder gegronde redenen niet binnen de gestelde termijn bezwaar heeft aangetekend. Daarbij heeft verweerder opgemerkt dat de door eiser aangegeven redenen voor de te late indiening van het bezwaar niet voldoende zijn om te kunnen spreken van een verschoonbare termijnoverschrijding.
De Raad overweegt als volgt.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of verweerder eiser bij besluit van 28 februari 2003 op juiste gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het feit dat eiser bij het instellen van bezwaar de ingevolge de artikelen 6:7, 6:8, 6:9, en 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gestelde termijn voor het indienen van een bezwaarschrift van zes weken, niet in acht heeft genomen, en dat niet is gebleken van enige omstandigheid op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat eiser niet in verzuim is geweest.
De Raad stelt vast dat het bezwaarschrift ruimschoots te laat is ingediend. Met verweerder is de Raad van oordeel dat de door eiser aangevoerde argumenten voor het te laat indienen van het bezwaarschrift in de bezwaarprocedure geen steekhoudende redenen zijn om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Deze argumenten liggen in de risicosfeer van eiser en eventuele gevolgen daarvan dienen voor rekening en risico van eiser te komen. Eiser had zelf met betrekking tot die omstandigheden tijdig maatregelen kunnen treffen waardoor zijn belangenbehartiging veilig gesteld zou zijn.
Gelet op het voorgaande dient voormelde vraag ontkennend beantwoord te worden en dient het beroep van eiser ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht geen termijn aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. B.J. van der Net, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2003.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) R.E. Lysen.