ECLI:NL:CRVB:2003:AN8879

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4842 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
  • J.H. van Kreveld
  • R. Kooper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functiewaardering van belastingdeurwaarder bij waterschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 31 juli 2002, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Dagelijks Bestuur van het waterschap [naam waterschap 1] ongegrond werd verklaard. Appellant, werkzaam als belastingdeurwaarder, heeft bezwaar gemaakt tegen de functiewaardering die door het waterschap was vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 3 oktober 2003, waarbij appellant in persoon aanwezig was en gedaagde vertegenwoordigd werd door mr. M.J.C. Vercammen en F.C.M. de Vries.

De Raad heeft in zijn overwegingen de argumenten van appellant beoordeeld, waaronder de stelling dat de rechtbank in een eerdere uitspraak van 5 november 2001 had aangegeven dat hij recht had op een hoger aantal punten voor zijn functie. De Raad oordeelt dat de rechtbank de eerdere beslissing op bezwaar terecht heeft vernietigd, maar dat dit niet automatisch betekent dat appellant recht heeft op de door hem gevraagde waardering. De Raad benadrukt dat de toetsing van functiewaardering terughoudend dient te zijn en dat de waardering niet onhoudbaar moet zijn om vernietigd te worden.

De Raad concludeert dat de gedaagde voldoende recht heeft gedaan aan de omstandigheden van de functie van appellant en dat de waardering van de functie in hoofdgroep III met 11 punten voor de secundaire gezichtspunten, overeenkomend met salarisschaal 8, niet onhoudbaar is. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst de proceskostenveroordeling af, omdat er geen aanleiding voor is. De uitspraak is gedaan op 14 november 2003.

Uitspraak

02/4842 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het Dagelijks Bestuur van het waterschap [naam waterschap 1], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 31 juli 2002, nr. Awb 02/2, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 3 oktober 2003, waar appellant in persoon is verschenen. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.C. Vercammen, werkzaam bij Leeuwendaal advies B.V., en door F.C.M. de Vries, werkzaam bij het waterschap [naam waterschap 1].
II. MOTIVERING
1. Voor een meer uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant is bij het waterschap [naam waterschap 1] werkzaam als [naam functie]. Dit waterschap is op 1 januari 1999 ontstaan uit een fusie van drie waterschappen. Per die datum zijn de functies bij het waterschap beschreven en gewaardeerd.
1.2. Bij besluit van 30 maart 2000 heeft gedaagde de beschrijving van de functie van belastingdeurwaarder vastgesteld. Bij besluit van 8 juni 2000, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 januari 2001, heeft gedaagde die functie gewaardeerd in hoofdgroep III met 11 punten voor de secundaire gezichtspunten, overeenkomend met salarisschaal 8. Bij uitspraak van
5 november 2001 heeft de rechtbank het beroep van appellant voorzover dit was gericht tegen het besluit inzake de functiebeschrijving niet-ontvankelijk verklaard en de beslissing op bezwaar inzake de functiewaardering vernietigd. Tegen die uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
1.3. Bij het thans bestreden besluit van 22 november 2001 heeft gedaagde, opnieuw op bezwaar beslissende, het besluit inzake de functiewaardering wederom gehandhaafd. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het hiertegen gerichte beroep van appellant ongegrond verklaard.
2. Appellant heeft aangevoerd dat de uitspraak van de rechtbank van 5 november 2001 toekenning van het door hem gevraagde aantal punten indiceerde. De Raad deelt deze zienswijze niet. Bij die uitspraak heeft de rechtbank de toen bestreden beslissing op bezwaar vernietigd wegens strijd met het motiveringsbeginsel, neergelegd in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De vernietiging op die grond liet de mogelijkheid open dat gedaagde bij zijn nieuwe beslissing, mits beter gemotiveerd, tot hetzelfde waarderingsresultaat zou komen.
3. De grief dat gedaagde nogmaals de bezwaarschriftcommissie had moeten inschakelen alvorens een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, kan evenmin slagen. Geen wettelijk voorschrift verplichtte gedaagde appellant opnieuw te laten horen of de commissie opnieuw om advies te vragen. Ook uit een oogpunt van zorgvuldige voorbereiding bestond daartoe geen aanleiding. In de oorspronkelijke bezwaarprocedure was het standpunt van appellant reeds voldoende duidelijk naar voren gekomen.
4. Voorzover appellant heeft beoogd alsnog de indeling van de functie in hoofdgroep III ter discussie te stellen, overweegt de Raad dat de hoofdgroepindeling in bezwaar niet is bestreden en dat het bestreden besluit daarover dus niet gaat. Hetgeen appellant op dit punt aanvoert, is door de rechtbank dan ook terecht buiten beschouwing gelaten. Hetzelfde geldt voor het gezichtspunt Creativiteit.
5. In geschil zijn de gezichtspunten Aanvullende kennis en kunde, Beslissingsvrijheid en Communicatie. Naar aanleiding van hetgeen dienaangaande in hoger beroep is aangevoerd en uit de stukken naar voren is gekomen, overweegt de Raad het volgende.
5.1. Waar het gaat om besluiten inzake functiewaardering dient de toetsing een terughoudende te zijn, in die zin dat de rechter zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan regels van geschreven en ongeschreven recht en algemene rechtsbeginselen, moet beperken tot de vraag of de in geding zijnde waardering op onvoldoende gronden berust. Dit laatste betekent dat eerst tot vernietiging van de omstreden waardering kan worden overgegaan indien deze als onhoudbaar moet worden aangemerkt. Daarvoor is ontoereikend dat een andere, hogere waardering op zichzelf verdedigbaar is.
5.2. Ingevolge de van toepassing zijnde "Regeling functiewaardering" vindt de waardering van de functies bij het waterschap plaats aan de hand van de vastgestelde functiebeschrijving en het [naam Systeem] (hierna: het Systeem).
5.3. Het voorheen door het waterschap [naam waterschap 2] - een van de rechtsvoorgangers van het waterschap [naam waterschap 1] - gehanteerde waarderingssysteem is op de onderhavige functiewaardering niet van toepassing. Het argument van appellant dat de functie in het verleden, aan de hand van dat vroegere systeem, is gewaardeerd in hoofdgroep III met 13 punten, kan derhalve op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de in geding zijnde waardering op onvoldoende gronden berust. De Raad merkt daarbij op dat de beide systemen uiteenlopen wat betreft de in aanmerking te nemen gezichtspunten en de wijze waarop deze worden ingevuld. Bovendien leidde ook de oude functiewaardering tot indeling in salarisschaal 8.
5.4. Bij het handhaven van de score voor Aanvullende kennis en kunde op 2 punten is gedaagde, in overeenstemming met de indeling in hoofdgroep III, uitgegaan van een basiskennis op MBO-niveau. Ter verwerving van de minimaal benodigde kennis en kunde passend bij de functie van belastingdeurwaarder acht gedaagde een aanvullende opleiding tot invorderingsambtenaar en de aanvullende cursus belastingdeurwaarder (ongeveer 22 dagdelen cursus en vier weken stage) noodzakelijk en voldoende. In de termen van het systeem betekent dit volgens gedaagde dat sprake is van aanvullende kennis en kunde, nodig om enkele kennisgebieden en/of vaardigheden te beheersen welke niet (volledig) door de opleiding op hoofdgroepniveau worden gedekt. De Raad ziet geen aanleiding om dit standpunt van gedaagde als onhoudbaar aan te merken. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat ingevolge het Systeem voor een score van
3 punten een senioriteit ten opzichte van andere functies is vereist, dan wel een grote breedte van het kennisgebied waarbij niet alle kennisgebieden door één opleiding op het hoofdgroep-niveau worden afgedekt of een gebrek aan aansluiting bij de bij de hoofdgroep passende beroeps- of algemene vorming. Voor het oordeel dat zich één van die situaties voordoet, heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden.
5.5. Bij het handhaven van de score voor het gezichtspunt Beslissingsvrijheid op 3 punten heeft gedaagde betekenis toegekend aan de omstandigheid dat sprake is van een bijzonder vakspecialisme en van een regelmatig solitaire functievervulling waarbij op belangrijke onderdelen de controle duidelijk minder direct kan geschieden, een en ander in de zin van het Systeem. Naar het oordeel van de Raad heeft gedaagde hiermee voldoende recht gedaan aan de door appellant naar voren gebrachte omstandigheid dat de [naam functie] bij het verrichten van zijn ambtshandelingen autonoom optreedt en dat de juistheid van dit optreden pas achteraf door de dienstleiding kan worden vastgesteld. De toekenning van 3 punten voor dit gezichtspunt is dan ook niet onhoudbaar te achten, te minder nu voor de toekenning van 4 punten onder meer is vereist dat het gaat om voor de organisatie vérstrekkende gevolgen die pas op langere termijn meetbaar zijn. Hoe wezenlijk de invordering van waterschapslasten voor het waterschap op zichzelf ook is, de ambtshandelingen die tezamen de kern van de uitoefening van de functie uitmaken hebben zodanige gevolgen in de regel niet.
5.6. Het gezichtspunt Communicatie is door gedaagde gewaardeerd met 3 punten. Daarbij is gedaagde ervan uitgegaan dat, voor de toepassing van het Systeem, sprake is van mondeling actief omgaan met belangentegenstellingen c.q. controversiële situaties, waarbij derden actief moeten worden bewogen om iets (niet) te doen en regelmatig vanuit de functie moet worden omgegaan met agressie. De Raad acht deze analyse in overeenstemming met de aard en de beschrijving van de functie van belastingdeurwaarder. De door appellant naar voren gebrachte aspecten van die functie, met name de zijns inziens toenemende mondigheid en agressiviteit van de belastingplichtigen, zijn door gedaagde klaarblijkelijk onderkend en in de waardering betrokken. De toegekende score kan dan ook niet als onhoudbaar worden gekenschetst. Aan de in het Systeem gestelde vereisten voor toekenning van 4 punten, waaronder het bestaan van een grote onderhandelingsruimte en het ontbreken van machtsmiddelen, is hier niet voldaan. Dat van appellant wordt verwacht dat hij de hem ter beschikking staande machtsmiddelen slechts terughoudend gebruikt, maakt dit niet anders.
6. De Raad komt tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte stand houdt. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
7. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. J.H. van Kreveld en mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.W. Loots als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2003.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) P.J.W. Loots.