ECLI:NL:CRVB:2003:AN9781

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/3358 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • J.G. Treffers
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatie over gewijzigde gedragslijn met betrekking tot concrete vaststelling maatmanloon in de toekomst is geen besluit in de zin van de Awb

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2003, staat de vraag centraal of een informatiepassage over de toekomstige vaststelling van het maatmaninkomen van appellant een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellant, vertegenwoordigd door mr. E.J. Bonnist, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die het beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond had verklaard. Dit besluit betrof de terugvordering van onverschuldigd betaalde WAO-uitkeringen en de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant over het jaar 2000.

De Raad oordeelt dat de passage in het bestreden besluit, die informatie bevat over de toekomstige hantering van het maatmanloon, geen besluit is zoals bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank had deze passage ten onrechte als een besluit gekwalificeerd, aangezien het enkel informatie betreft over een gewijzigde gedragslijn van gedaagde. De Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie die bevestigt dat de keuze voor de vaststelling van het maatmaninkomen niet op een specifieke datum gericht is, maar meer een algemene richtlijn biedt voor de toekomst.

De Centrale Raad van Beroep vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het inleidend beroep van appellant niet-ontvankelijk. Tevens wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellant, die worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt ook verplicht om het betaalde recht van € 77,14 aan appellant te vergoeden.

Uitspraak

01/3358 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 9 september 1999 (besluit 1) heeft gedaagde ten aanzien van de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%, in verband met inkomsten bepaald dat deze uitkering over 1997 onderscheidenlijk 1998 wordt betaald als ware appellant 15 tot 25% respectievelijk 55 tot 65% arbeidsongeschikt.
Bij besluit van 15 oktober 1999 (besluit 2) heeft gedaagde van appellant de gedeeltelijk onverschuldigd betaalde WAO-uitkering over de periode van 1 januari 1997 tot 1 januari 1998 onderscheidenlijk 1 januari 1998 tot 1 januari 1999 ten bedrage van f 19.659,15 respectievelijk f 4.805,10 (beide bruto + overhevelingstoeslag) teruggevorderd.
Gedaagde heeft de tegen de besluiten 1 en 2 door mr. E.J. Bonnist, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, namens appellant gemaakte bezwaren bij besluit van 22 maart 2000 gegrond verklaard. Voorts heeft gedaagde beslist dat artikel 44 van de WAO niet wordt toegepast over de jaren 1997 en 1998, dat de terugvordering over 1997 en 1998 komt te vervallen en dat voor de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant over het jaar 2000 het maatmanloon wordt gehanteerd als berekend door de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportage van 14 maart 2000.
De rechtbank 's- Hertogenbosch heeft het door de gemachtigde van appellant ingestelde beroep tegen het besluit van
22 maart 2000 (hierna: het bestreden besluit) bij uitspraak van 26 april 2001 ongegrond verklaard.
De gemachtigde van appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 23 september 2003, waar partijen - appellant met kennisgeving - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
In het inleidend en aanvullend beroepschrift in eerste aanleg heeft de gemachtigde van appellant gesteld dat tussen partijen uitsluitend in geschil is de in het bestreden besluit opgenomen passage betreffende de hantering van het voor appellant geldende maatmanloon over het jaar 2000.
De rechtbank is van oordeel dat deze passage een besluit bevat in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat deze passage een handeling behelst gericht op een rechtsgevolg, ook al zijn de rechtsgevolgen voor appellant pas in 2000 merkbaar, in het geval hij inkomsten uit arbeid verwerft. Vervolgens heeft de rechtbank bedoelde passage en de daaraan in het bestreden besluit ten grondslag gelegde overwegingen inhoudelijk beoordeeld.
De Raad is - anders dan de rechtbank - van oordeel dat meergenoemde passage in dit geval geen besluit bevat als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, maar daarentegen uitsluitend informatie inhoudt omtrent een gewijzigde gedragslijn van gedaagde met betrekking tot de concrete vaststelling van het maatmaninkomen van appellant over een bepaald tijdvak (het jaar 2000) op een datum in de toekomst. Hierbij neemt de Raad mede in aanmerking zijn vaste jurisprudentie, zoals die blijkt uit zijn uitspraak van 7 november 2000 (USZ 2001,1), welke er op neerkomt dat de aan de concrete vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op een bepaalde datum ten grondslag gelegde keuze met betrekking tot de maatman en het maatmaninkomen volledig kan worden getoetst. De bewuste passage in het bestreden besluit ziet evenwel niet op een specifieke datum in het jaar 2000, maar houdt slechts in dat gedaagde in de toekomst het maatmaninkomen van appellant op een andere wijze zal gaan vaststellen. Niet valt in te zien dat hieromtrent, nu het in dit geval met name gaat om de nadere vaststelling van het maatmaninkomen in het kader van de toepassing van artikel 44 van de WAO, anders zou moeten worden geoordeeld. In het licht van ?s-Raads evengenoemde uitspraak en in lijn met zijn uitspraak van 31 mei 2002 (JB 2002,194) houdt een dergelijke passage dan ook niet meer in dan het verschaffen van informatie aan appellant en is derhalve niet gericht op enig rechtsgevolg.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank tot geen andere conclusie had kunnen komen dan appellant niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep. Nu de rechtbank in plaats daarvan inhoudelijk heeft beslist op dit beroep, dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd en zal de Raad op de hieronder nader aangegeven wijze doen wat de rechtbank had behoren te doen.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep.
Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde recht van € 77,14 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. J.G. Treffers en mr. C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.D. Streefkerk als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 november 2003.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) J.D. Streefkerk.