ECLI:NL:CRVB:2003:AN9796

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/1777 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijk aansprakelijkheid voor premies sociale werknemersverzekeringen en toetsing aan beginselen van behoorlijk bestuur

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2003, staat de hoofdelijkheid van appellant voor de premies sociale werknemersverzekeringen centraal. Appellant, vertegenwoordigd door mr. T. Spronk, was werkzaam voor Marson International LCD, een vennootschap naar het recht van de Cayman Islands, die in 1999 failliet ging. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft appellant hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor onbetaalde premies, op basis van artikel 16c van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV). De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.

De Raad oordeelt dat de bedrijfsactiviteiten van Marson, hoewel gering, niet uitsluiten dat appellant als leidinggevende van de vestiging in Nederland kan worden aangemerkt. De Raad wijst erop dat appellant als procuratiehouder was ingeschreven en verantwoordelijk was voor de leiding van het kantoor in Bergen op Zoom. De argumenten van appellant, dat hij niet de leiding gaf en dat de aansprakelijkstelling in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, worden door de Raad verworpen. De Raad concludeert dat de aansprakelijkstelling op basis van de wet gerechtvaardigd is en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders en de toepassing van de wet in gevallen van faillissement en onbetaalde premies.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
01/1777 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 13 juli 2000 heeft gedaagde ongegrond verklaard de bezwaren van appellant tegen het besluit van
16 december 1999, waarbij hij op grond van artikel 16c van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de premies voor de sociale werknemersverzekeringswetten over 1999, verschuldigd door Marson International LCD, zulks ten bedrage van f. 16.904,36.
De rechtbank Rotterdam heeft bij uitspraak van 9 februari 2001 het namens appellant tegen dat besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellant is bij gemachtigde mr. T. Spronk, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Leidschendam, op bij aanvullend beroepschrift van 2 mei 2001 aangevoerde gronden van die uitspraak bij de Raad in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift, gedateerd 23 mei 2001, ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 16 oktober 2003, waar appellant in persoon is verschenen bijgestaan door mr. Spronk, voornoemd, en waar gedaagde, zoals aangekondigd, zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Blijkens de zich onder de gedingstukken bevindende uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel West-Brabant was sedert 14 februari 1996 te Bergen op Zoom gevestigd Marson International LCD, een vennootschap naar het recht van de Cayman Islands. Op 11 november 1999 heeft de Kamer van Koophandel geregistreerd dat de hoofdnederzetting in Nederland ten gevolge van faillissement is opgeheven met ingang van 26 oktober 1999. Blijkens bedoelde uittreksels waren bestuurders van de vestiging in Bergen op Zoom vennootschappen naar buitenlands recht. Appellant is in 1999 procuratiehouder geweest van deze vestiging van Marson International LCD. Met deze vennootschap had hij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten. Blijkens deze overeenkomst was hij als Director of European Operations belast met het leidinggeven aan het personeel, het ontplooien van verkoopactiviteiten voor de verschillende producten, het onderhouden van contacten met het hoofdkantoor in de Verenigde Staten en de algehele leiding van het kantoor te Bergen op Zoom. Voorafgaande aan het faillissement heeft appellant op 26 juli 1999 bij gedaagde gemeld dat Marson International niet bij machte is de verschuldigde premies voor de sociale werknemersverzekeringen te betalen. Uiteindelijk is een bedrag van f 16.904,36 onbetaald gebleven. Hiervoor heeft gedaagde appellant hoofdelijk aansprakelijk gesteld op grond van artikel 16c van de CSV, welke aansprakelijkstelling gedaagde heeft gehandhaafd bij het in rubriek I vermelde bestreden besluit van 13 juli 2000.
Bij de aangevallen uitspraak, waarin appellant is aangeduid als eiser en gedaagde als verweerder, heeft de rechtbank het volgende overwogen:
"Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat er sprake is van en vaste inrichting in Nederland: het kantoor in Bergen op Zoom was geëquipeerd voor essentiële onderdelen van het bedrijfsproces van Marson, zoals het inschakelen van fabrikanten, het zoeken naar afnemers en het afleveren van de produkten.
Voorts blijkt uit de gedingstukken dat eiser kan worden aangemerkt als leider van de vaste inrichting, vaste vertegen- woordiger dan wel als degene die leiding gaf aan de werkzaamheden: immers eiser stond ingeschreven in het Handelsregister als procuratiehouder met een volledige volmacht voor het afhandelen van logistieke diensten en administratieve werkzaamheden, met tekenbevoegdheid tot f 50.000,- en bevoegdheid een opgave te doen aan het handelsregister.
Deze tekenbevoegdheid was voldoende - zoals door eisers gemachtigde in het bezwaarschrift aangegeven - om premies en belasting te kunnen betalen.
Eiser heeft voorts bij brief van 26 juli 1999 namens Marson aan de uitvoeringsinstelling een mededeling van betalings- onmacht gedaan in het kader van bestuurdersaansprakelijkheid.
Ook uit de arbeidsovereenkomst met eiser valt af te leiden dat hij tenminste medeverantwoordelijk is voor de leiding van de vestiging in Nederland: de functiebenaming luidt "Director of European Operations", met als functieomschrijving o.a. "het leiding geven aan het personeel, verkoopactiviteiten ontplooien voor de verschillende producten, en algehele leiding kantoor te Bergen op Zoom.". Er bevonden zich op dat kantoor 2 medewerksters, van wie bezwaarlijk kan worden volgehouden dat zij - zoals eiser stelt - rechtstreeks vanuit Amerika werden aangestuurd.
Eiser heeft al met al onvoldoende aannemelijk kunnen maken dat hij in de praktijk niet de leidinggevende positie had met bijbehorende beleidsvrijheid die uit de gedingstukken blijkt.
Hieruit volgt dat eiser is aan te merken als leider van de vaste inrichting, vaste vertegenwoordiger dan wel leider van de hier te lande verrichte werkzaamheden.
Het bestreden besluit is voorts niet genomen in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, nu uit het verweerschrift blijkt dat verweerder diverse pogingen heeft ondernomen om de onderhavige premieschuld te verhalen bij de primaire premieschuldige, i.c. Marson, en nu uit het onderzoek ter zitting is gebleken dat de in vergelijkbare positie als eiser verkerende Noordam evenzeer hoofdelijk aansprakelijk is gesteld.
Eisers opmerking tenslotte dat de aansprakelijkstelling onzorgvuldig is aangezien hij slechts enkele maanden salaris heeft gehad, miskent dat de wet terzake geen disculpatiemogelijkheid kent: aansprakelijkstelling op grond van artikel 16c CSV vloeit voort uit het voldoen aan de aldaar gestelde voorwaarden.".
In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, inhoudende dat de bedrijfsactiviteiten van Marson in de periode dat hij daarvoor werkte, zowel feitelijk als voor wat betreft de gegenereerde omzet te gering waren om te kunnen spreken van een vaste inrichting, dat hij geen leiding gaf aan de werkzaamheden hier te lande, nu de twee werknemers op het kantoor te Bergen op Zoom rechtstreeks vanuit de Verenigde Staten werden aangestuurd, dat de aansprakelijkstelling in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel nu het bedrag waarvoor hij aansprakelijk is gesteld in geen verhouding staat tot de korte periode dat hij werkzaam is geweest, en evenmin in verhouding staat tot het bedrag aan salaris dat hij destijds heeft ontvangen, ziet de Raad geen grond om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. De gegevens uit het handelsregister, alsmede de arbeidsovereenkomst die appellant had, bieden geen steun aan de opvatting van appellant dat artikel 16c van de CSV in zijn geval geen toepassing kan vinden. Ook al waren de bedrijfsactiviteiten gering, zulks neemt niet weg dat het kantoor te Bergen op Zoom als de vaste inrichting moet worden aangemerkt, waarvan appellant (mede) de leider was. Met de algehele leiding van dit kantoor was hij belast. Nu het te dezen gaat om een uit de wet voortvloeiende aansprakelijkheid, is er geen plaats voor het oordeel dat de aansprakelijkstelling van appellant onzorgvuldig moet worden geacht op de door hem aangegeven grond.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en deswege de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G. van der Wiel in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 november 2003.
(get.) G. van der Wiel
(get.) R.E. Lysen