ECLI:NL:CRVB:2003:AO1715
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door appellanten is ingesteld tegen de besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), waarbij zij niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun bezwaar. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. L.M. Rijnberk, hebben op 13 juni 2003 beroepschriften ingediend tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Breda van 9 mei 2003. De rechtbank had geoordeeld dat de appellanten de termijn voor het indienen van hun bezwaarschrift, zoals voorgeschreven in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet in acht hadden genomen. De Raad heeft de zaak behandeld op 9 oktober 2003, waarbij de appellanten niet verschenen, terwijl de gedaagde partij zich liet vertegenwoordigen door mr. H.J. Gansekoele.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van de appellanten beoordeeld, waarbij zij stelden dat hun bezwaarschrift op 14 september 2001 was verzonden. De Raad oordeelde echter dat het overgelegde afschrift van het postboek niet als bewijs kon dienen voor de tijdige verzending van het bezwaarschrift. De Raad concludeerde dat de appellanten niet konden aantonen dat zij het bezwaarschrift voor het verstrijken van de termijn hadden ingediend. Bovendien was er geen sprake van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en bevestigde de eerdere uitspraken.
De beslissing van de Centrale Raad van Beroep was dat de hoger beroepen niet konden slagen en dat de aangevallen uitspraken bevestigd werden. Er werd geen termijn vastgesteld voor de toepassing van artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van griffier R.E. Lysen, op 20 november 2003.