ECLI:NL:CRVB:2004:AO2044

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1627 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.C. Schoemaker
  • R.E. Lysen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van opposante, dat is verklaard door de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak van de Raad van 26 juni 2003, waartegen het hoger beroep was ingesteld, had betrekking op een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2003. De Raad oordeelde dat de termijn van zes weken voor het indienen van het beroepschrift niet in acht was genomen en dat er geen redenen waren om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.

Opposante, vertegenwoordigd door mr. R.E. Faijdherbe, diende een verzetschrift in tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 10 december 2003 was alleen de gemachtigde van opposante aanwezig, terwijl de geopposeerde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, zich niet had laten vertegenwoordigen. De gemachtigde voerde aan dat hij zijn praktijk zonder personeel uitoefent en dat hij wegens ziekte op de laatste dag van de termijn niet in staat was om het beroepschrift in te dienen.

De Raad oordeelde echter dat de gemachtigde niet aannemelijk had gemaakt dat zijn ziekte hem verhinderde om tijdig te handelen. De Raad vond dat hij redelijkerwijs in staat had moeten zijn om binnen de beroepstermijn een beroepschrift in te dienen, bijvoorbeeld door een voorlopig beroepschrift in te dienen. De stelling van de gemachtigde dat hij door ziekte niet kon werken, werd niet onderbouwd.

Uiteindelijk verklaarde de Raad het verzet ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 9 januari 2004.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/1627 CSV
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposante], gevestigd te [woonplaats], opposante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij uitspraak van de Raad van 26 juni 2003 is het door mr. R.E. Faijdherbe, advocaat te Weesp, namens opposante ingestelde hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2003, reg. nr. 02/727 CSV, niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft mr. R.E. Faijdherbe een verzetschrift ingediend.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 10 december 2003, waar opposante bij gemachtigde is verschenen en geopposeerde, zoals tevoren bericht, zich niet heeft doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
De uitspraak van de Raad van 26 juni 2003 steunt kort samengevat hierop, dat het bij het instellen van het hoger beroep de termijn van zes weken voor het indienen van een beroepschrift niet in acht is genomen en dat geen aanknopingspunten zijn gevonden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
In geding is de vraag of het hoger beroep van opposante terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in zijn genoemde uitspraak gegeven.
In aansluiting op hetgeen in die uitspraak is overwogen merkt de Raad op dat ook op grond van het verzetschrift redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat gemachtigde van opposante niet in verzuim is geweest.
Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van opposante benadrukt dat hij zijn rechtspraktijk zonder personeel uitoefent en dat hij op de (voor)laatste dag van termijn wegens ziekte zijn werkzaamheden niet heeft kunnen verrichten en eerst één dag na het verstrijken van de termijn het beroepschrift heeft kunnen indienen. Naar de mening van de gemachtigde mag het enkele feit dat hij zijn praktijk zonder personeel uitoefent geen grond vormen om opposante in haar rechten te beknotten.
De Raad is van oordeel dat gemachtigde van opposante niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij wegens ziekte zijn werkzaamheden niet heeft kunnen verrichten en dat hij dientengevolge redelijkerwijs niet in staat is geweest binnen de beroepstermijn hoger beroep in te stellen, al was het maar door het indienen van een voorlopig beroepschrift. Hij heeft zijn stelling dat hij zijn werkzaamheden niet heeft kunnen verrichten vanwege ziekte niet onderbouwd.
Gelet op het vorenstaande moet het verzet met toepassing van artikel 8:55, vijfde lid, onder b, van de Awb ongegrond worden verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2004.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) R.E. Lysen.