02/4169 AW, 02/4171 AW, 02/4172 AW, 02/4175 AW, 02/4176 AW, 02/4177 AW
[appellant 1], wonende te [woonplaats],
[appellant 2], wonende te [woonplaats 2],
[appellant 3], wonende te [woonplaats 2]
[appellant 4], wonende te [woonplaats 2],
[appellant 5], wonende te [woonplaats 3],
[appellant 6], wonende te [woonplaats 2], appellanten,
de Staatssecretaris van Defensie, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Namens appellanten is op de daartoe bij aanvullende beroepschriften aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
21 juni 2002, nrs. AWB 01/1482 t/m 01/1488 AW I GIF, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde zijn verweerschriften ingediend en is desgevraagd een reactie ingezonden.
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 27 november 2003, waar appellanten in persoon zijn verschenen, bijgestaan door mr. H. Hartman, werkzaam bij ABVAKABO FNV. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C.J. Gijzen en H.J.M. Kolthof, beiden werkzaam bij het Ministerie van Defensie.
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellanten zijn als burgerambtenaar in dienst van het Ministerie van Defensie en allen werkzaam als Driver RST (Receiving, Shipping and Transportation) bij NL Poms-site Brunssum, een materieeldepot van het Amerikaanse leger. Bij besluiten van 22 mei 2000 is de waardering van die organieke functie vastgesteld op hoofdgroep II, niveau-groep a, scoretotaal 21 punten, leidend tot indeling in schaal 3 van het Bezoldigings-besluit burgerlijke ambtenaren defensie (BBAD). De bezwaren van appellanten tegen die besluiten zijn bij de in geding zijnde besluiten van 18 oktober 2001 in zoverre gegrond verklaard dat het scoretotaal nader is bepaald op 24 punten. De indeling in schaal 3 van het BBAD bleef evenwel ongewijzigd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellanten tegen de besluiten van 18 oktober 2001 ongegrond verklaard, evenwel met de bepaling dat aan appellanten hun proceskosten en de door hen betaalde griffierechten worden vergoed.
3. In hoger beroep is, evenals in eerste aanleg, namens appellanten aangevoerd dat de afwijking door gedaagde van het deugdelijk gemotiveerde advies van de Commissie van Advies Bezwaren Functiewaardering (CABF) onvoldoende is gemotiveerd. Met de CABF zijn appellanten van mening dat voor het aspect "aard van de contacten" 2 punten moeten worden toegekend in plaats van 1, omdat hun functie vergelijkbaar is met de vergelijkingsfuncties bloembollenchauffeur en chauffeur op internationale transporten. Appellanten voeren immers internationale transporten uit en verrichten alle bijbehorende activiteiten. Voorts hebben appellanten het beroep op het gelijkheidsbeginsel gehandhaafd. Naar de mening van appellanten is hun functie wel op een lijn te stellen met de functie Driver SSA (Supervisor Storage & Distribution), welke functie in schaal 4 is ingedeeld.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. De bestreden besluiten zijn genomen namens de Bevelhebber der Landstrijdkrachten. Namens gedaagde is desgevraagd bij de in rubriek I bedoelde brief van 13 oktober 2003 te kennen gegeven dat het bepalen van de salarisschaal op grond van artikel 26, eerste lid, van het BBAD, geschiedt door de Minister van Defensie en op grond van de taakverde-ling tussen de Minister en de Staatssecretaris van Defensie, door laatstgenoemde. De bestreden besluiten zijn daarom ten onrechte genomen namens de Bevelhebber der Landstrijdkrachten. Na bestudering van het dossier en na afweging van belangen heeft gedaagde geconcludeerd dat de bestreden besluiten op goede gronden tot stand zijn gekomen en heeft hij deze voor zijn rekening genomen.
4.2. De Raad onderschrijft deze nadere conclusie van gedaagde, nu de aanwijzing van de Bevelhebber der Land- strijdkrachten als bevoegde autoriteit om de salarisschaal vast te stellen, niet op rechtsgeldige wijze - te weten bij algemene maatregel van bestuur, zoals voorgeschreven in artikel 26, vierde lid, van het BBAD - was geschied. De bestreden besluiten leiden derhalve aan een bevoegdheidsgebrek en dienen om die reden te worden vernietigd. Nu gedaagde als bevoegde autoriteit deze besluiten voor zijn rekening heeft genomen zal de Raad uit een oogpunt van proceseconomie de gedingen thans materieel beslechten en bezien of de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten al dan niet in stand dienen te worden gelaten.
5. De bij de bestreden besluiten gehandhaafde besluiten tot waardering van de functie van appellanten zijn genomen met toepassing van het Besluit normeringsstelsel FUWASYS 1997. In dit functiewaarderingssysteem wordt de zwaarte van een functie bepaald aan de hand van een normeringsstelsel. Dit normeringsstelsel bestaat uit een meetsysteem
- 14 kenmerken, elk in 5 niveau's van oplopende zwaarte beschreven - met conversieformule en uit voorbeeldmateriaal. Bij het waarderen van een functie wordt voor elk van de kenmerken de score bepaald. Het daaruit resulterende scoreprofiel toont de zwaarte van de functie.
5.1. De Raad stelt evenals de rechtbank voorop dat de rechterlijke toetsing in een geval als dit een terughoudende dient te zijn, in die zin dat de rechter zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan regels van geschreven en ongeschreven recht en algemene rechtsbeginselen, moet beperken tot de vraag of de in geding zijnde waardering op onvoldoende gronden berust. Dit laatste betekent dat eerst tot vernietiging van de omstreden waardering kan worden overgegaan indien deze als onhoudbaar moet worden aangemerkt. Daarvoor is ontoereikend de enkele omstandigheid dat een andere waardering op zichzelf verdedigbaar is.
5.2. Gedaagde heeft inzake het kenmerk "aard van de contacten" in afwijking van het advies van de CABF om 2 punten toe te kennen, de score van 1 punt gehandhaafd.
Blijkens het meetsysteem gaat het bij dit kenmerk om eigenschappen van de communicatie bij functionele relaties, welke eigenschappen variëren van 'het verkrijgen of verstrekken van eenduidige en neutrale informatie' (1 punt) tot 'informatie- uitwisseling, informatieoverdracht en/of dienstverlening, klantvriendelijkheid' (2 punten).
5.3. Het advies van de CABF om 2 punten voor dit kenmerk toe te kennen berust op van appellanten tijdens de hoorzitting verkregen informatie dat zij op de Site en bij aankomst elders contacten hebben die samenhangen met de overdracht van de lading en het transport, dat zij geacht worden eventuele gebreken en schade aan voertuigen/transport-middelen te rapporteren, dat zij omtrent de voortgang van de werkzaamheden, onvolkomenheden in werkmethoden en bijzonderheden aangaande de beschikbare gestelde hulpmiddelen dienen te rapporteren aan de Supervisor en dat zij in het kader van de periodieke koeriersdienst, waaronder personenvervoer, regelmatig contacten hebben. Op die grond is de CABF van mening dat er bij de contacten sprake is van dienstver-lening en van klantvriendelijkheid en dat toekenning van 2 punten gerechtvaardigd is.
5.4. In de bestreden besluiten heeft gedaagde aangegeven dat contacten die zich in kwalitiatief opzicht richten op dienstverlening, zich in de functie van appellanten niet voordoen. In de functie is volgens gedaagde geen sprake van veelvuldige afwisseling, van inspelen op veranderende omstandigheden en inspelen op wisselende klanten met wisselende wensen; het gaat volgens gedaagde in de functie om het uitvoeren van enkelvoudige opdrachten, waarbij het in de contacten gaat om het verkrijgen of verstrekken van eenduidige en neutrale gegevens aan directe collega's of derden.
5.5. Gezien de gedingstukken, waaronder met name het functieinformatieformulier en het formulier verantwoording FUWASYS waarderingsresultaat van 28 september 1998, en gehoord partijen ter zitting, is de Raad niet tot de conclusie kunnen komen dat de score van 1 punt voor kenmerk 13 op onvoldoende gronden berust. De functie van appellanten betreft het verrichten van diverse chauffeurs- en magazijnwerkzaamheden, onderhoudswerkzaamheden aan de transportmiddelen en daarmee samenhangend ondersteunend werk. Dat de functionele communicatie bij het laden/ophalen van goederen of het lossen/afleveren van goederen te bestemder plaatse, bij koeriersdiensten, of ook wanneer personen worden vervoerd, meer behelst dan het verkrijgen of verstrekken van informatie omtrent inhoud van de opdracht, de opdrachtgever of de lading, hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt. Dat het (meer dan incidenteel) gaat om vage opdrachten die in overleg met de klanten (door uitwisseling van informatie) moet worden uitgevoerd, acht de Raad evenmin aannemelijk gemaakt gezien de zich in het dossier bevindende opdrachtformulieren. Dat het aflever- of afhaaladres niet altijd duidelijk genoeg is aangegeven, zoals appellanten ter zitting nog hebben aangevoerd, dat de communicatie veelal in het Engels plaatsvindt en dat appellanten dienen te controleren of de bestelling klopt, heeft naar het oordeel van de Raad geen betekenis voor de diepgang van de communicatie. Dat gedaagde eist dat de contacten op (klant)vriendelijke wijze plaatsvinden heeft op zichzelf evenmin betekenis voor de diepgang van de contacten en brengt niet mee dat de toekenning van 1 punt op dit kenmerk als onhoudbaar dient te worden aangemerkt.
5.6. Met betrekking tot het beroep op het gelijkheidsbeginsel merkt de Raad ten slotte op dat bij vergelijking van de functieinformatieformulieren van de Driver RST en de Driver SSA niet duidelijk is waarom de laatstgenoemde functie wel in schaal 4 is ingedeeld. Namens gedaagde is evenwel in het verweerschrift en ter zitting uiteengezet dat bij de analyse van de functies is gebleken dat de feitelijk opgedragen werkzaamheden in beide functies verschillen. Zo maakt de Driver SSA veel frequenter internationale ritten, onder meer ook naar Noorwegen en Italië. Daarbij dient de Driver SSA zelf regelend op te treden bij het verkrijgen van documenten en dient hij zelf de administratieve formaliteiten te regelen en de geldende voorschriften juist toe te passen. Appellanten hebben de Raad er niet van kunnen overtuigen dat dit evenzeer geldt in hun functie. Derhalve faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel.
6. Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden besluiten dienen te worden vernietigd omdat zij onbevoegd zijn genomen evenals de aangevallen uitspraak waarbij deze besluiten in stand zijn gelaten. De Raad zal evenwel op grond van het voorgaande de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand laten.
7. In het vorenstaande ziet de Raad aanleiding gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellanten in hoger beroep ten bedrage van € 966,- (voor ieder van de appellanten € 161,-) in verband met kosten van rechtsbijstand in zes samenhangende zaken.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak, behoudens de door de rechtbank gegeven bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten;
Verklaart de beroepen bij de rechtbank gegrond;
Vernietigt de bestreden besluiten;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van deze besluiten in stand blijven;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellanten in hoger beroep ten bedrage van € 161,- voor ieder van de appellanten, te betalen door de Staat der Nederlanden;
Bepaalt dat de Staat der Nederlanden het in hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. J.H. van Kreveld en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2004.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.