ECLI:NL:CRVB:2004:AO3232

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4396 WVG, 03/4432 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.I. 't Hooft
  • Th.G.M. Simons
  • G.M.T. Berkel-Kikkert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanvraag vervoersvoorziening voor gehandicapte

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Noorder-Koggenland tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De zaak betreft een aanvraag van gedaagde voor een vervoersvoorziening in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). Gedaagde had op 6 april 2001 een aanvraag ingediend voor een autokostenvergoeding en later voor een elektrische rolstoel en een scootmobiel. De GGD-arts adviseerde om gedaagde een elektrische rolstoel te verstrekken, zodat hij zich zowel binnen als buiten de woning kan verplaatsen. De rechtbank had eerder de besluiten van de gemeente vernietigd, omdat deze onvoldoende zorgvuldig onderzoek hadden gedaan naar de geschiktheid van de rolstoel voor gebruik op de openbare weg. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat de elektrische rolstoel geschikt is voor gebruik op de openbare weg en dat er geen medische belemmeringen zijn voor gedaagde om deze rolstoel te gebruiken. De Raad concludeerde dat de gemeente terecht geen aanvullende vervoersvoorziening nodig achtte, omdat de elektrische rolstoel voldeed aan de vervoersbehoefte van gedaagde. De eerdere uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de beroepen werden ongegrond verklaard.

Uitspraak

03/4396 WVG
03/4432 WVG
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Noorder-Koggenland, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Appellant heeft op de bij een aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 28 juli 2003, reg.nrs. 02/875 en 02/876, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde heeft mr. W. Searle, advocaat te Hoorn, een verweerschrift (met bijlagen) ingediend en vervolgens nadere stukken ingezonden.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van 17 december 2003, waar appellant zich heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Reijnen en J. van Wijckhuijse, beiden werkzaam bij de gemeente Noorder-Koggenland, en waar gedaagde - met voorafgaand bericht - niet is verschenen.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de feiten verwijst de Raad, mede gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Bij op 6 april 2001 gedateerde aanvraag heeft gedaagde in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) verzocht om een vervoersvoorziening in de vorm van een autokostenvergoeding voor het vervoer over de korte en middellange afstand, bij op 8 mei 2001 gedateerde aanvraag om een elektrische rolstoel en bij op
14 februari 2002 bij appellant ingekomen aanvraag om een vervoersvoorziening in de vorm van een scootmobiel (met adequate berging) of een gesloten buitenwagen.
Bij primair besluit van 20 februari 2002 heeft appellant aan gedaagde een tegemoetkoming in de kosten van vervoer toegekend over de periode van 12 april 2001 tot de dag waarop hij kan beschikken over de aangevraagde elektrische rolstoel. Bij primair besluit van 7 maart 2002 heeft appellant de aanvraag om een scootmobiel of een gesloten buitenwagen afgewezen op de grond dat aan gedaagde inmiddels een elektrische rolstoel is toegekend die behalve voor gebruik binnen en rondom het huis tevens geschikt is voor het vervoer over de korte en middellange afstand op de openbare weg, terwijl gedaagde voor het regionale vervoer gebruik kan maken van de reeds eerder aan hem bij wijze van vervoersvoorziening in het kader van de Wvg verstrekte OV-taxipas.
Bij de - twee - bestreden besluiten van 17 juni 2002 heeft appellant de tegen de primaire besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten - de tegen de bestreden besluiten ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat appellant met inachtneming van de uitspraak opnieuw op de bezwaren van gedaagde dient te beslissen. De rechtbank heeft daartoe - kort weergegeven en voorzover in hoger beroep nog van belang - overwogen dat appellant, in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), onvoldoende zorgvuldig heeft onderzocht of de - beoogde - elektrische rolstoel behalve voor gebruik binnen en rondom de woning inderdaad ook geschikt is voor het vervoer over de korte en middellange afstand op de openbare weg.
Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij is aangevoerd dat gedaagde uitdrukkelijk een rolstoel heeft aangevraagd voor gebruik binnen en buiten (onder andere vanwege transferproblemen), dat de arts A.H.J. Olijhoek van de Gewestelijke Gezondheidsdienst West-Friesland (hierna: GGD) op 22 mei 2001 heeft geadviseerd een elektrische rolstoel te verstrekken die zowel binnen als buiten kan worden gebruikt, dat met inachtneming daarvan een bepaalde rolstoel is geselecteerd, en dat de geschiktheid van die rolstoel voor het vervoer over de korte en middellange afstand op de openbare weg blijkt uit de in hoger beroep ingebrachte folder van de rolstoel.
Gedaagde heeft in hoger beroep volhard in zijn standpunt dat de - aangepaste - elektrische rolstoel zowel op zichzelf als gelet op zijn medische beperkingen niet geschikt is voor gebruik op de openbare weg. Gedaagde blijft dan ook van mening dat naast de OV-taxipas een aanvullende vervoersvoorziening (in de vorm van de aangevraagde scootmobiel of gesloten buitenwagen) dient te worden verstrekt.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Op grond van de beschikbare gegevens en mede gelet op de ter zitting door appellant gegeven nadere toelichting acht de Raad aannemelijk dat de elektrische rolstoel (ook) geschikt is voor gebruik op de openbare weg. Voorts acht de Raad niet gebleken van medische belemmeringen bij gedaagde om voor het vervoer over de korte en middellange afstand van de elektrische rolstoel gebruik te maken.
Daarbij wijst de Raad in het bijzonder op de hiervoor bedoelde folder, waarin de karakteristieken van de elektrische rolstoel zijn vermeld, en op het hiervoor vermelde advies van de GGD-arts. Deze arts, die gedaagde op spreekuur heeft gezien, dossierstudie heeft verricht en de beschikking heeft gehad over een advies van de ergotherapeut
M. Koppes van 10 januari 2002, heeft geadviseerd gedaagde een elektrische rolstoel te verstrekken, opdat gedaagde zich daarmee binnen en buiten de woning kan verplaatsen. De ergotherapeut heeft ook uitdrukkelijk aangegeven dat een elektrische rolstoel het probleem voor gedaagde oplost om zelfstandig middellange afstanden te kunnen overbruggen.
Anders dan de rechtbank ziet de Raad dan ook niet dat appellant bij de voorbereiding van de bestreden besluiten in strijd is gekomen met artikel 3:2 van de Awb.
Nu ervan moet worden uitgegaan dat gedaagde met de toegekende elektrische rolstoel kan voorzien in zijn vervoersbehoefte over de korte en middellange afstand, heeft appellant zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat onder de gegeven omstandigheden voor een aanvullende vervoersvoorziening voor de korte en middellange afstand geen noodzaak aanwezig is.
In dit verband wijst de Raad er voor de goede orde nog op dat - anders dan de rechtbank kennelijk heeft verondersteld - een rolstoel op zichzelf geen vervoersvoorziening in de zin van artikel 2 van de Wvg is (vgl. de uitspraak van de Raad van 7 november 1997, gepubliceerd in onder meer JSV 1998/133), maar dat het feit dat een gehandicapte over een rolstoel beschikt betrokken kan en mag worden bij de beantwoording van de vraag of respectievelijk in welke omvang een vervoersvoorziening dient te worden toegekend.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep doel treft. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en de beroepen dienen ongegrond te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.I. 't Hooft als voorzitter en mr. drs. Th.G.M. Simons en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert als leden, in tegenwoordigheid van mr. A. van Netten als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2004.
(get.) M.I. 't Hooft
(get.) A. van Netten