E N K E L V O U D I G E K A M E R
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Driebergen-Rijsenburg, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft op de bij het beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 8 november 2002, reg.nr. SBR 02/50, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd een nader stuk ingezonden.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 23 december 2003, waar partijen niet zijn verschenen.
De Raad gaat, gelet op de gedingstukken, uit van de volgende feiten.
Bij primair besluit van 2 mei 2001 heeft gedaagde - voorzover hier van belang - de aan appellante in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten en de Verordening voorzieningen gehandicapten Driebergen-Rijsenburg 1996 toegekende vervoerskostenvergoeding met ingang van 1 november 2001 gewijzigd in een vergoeding voor het gebruik van de Regiotaxi. Daarbij heeft gedaagde zich op het standpunt gesteld dat de beperkingen en klachten van appellante, gelet op het medisch advies van 31 maart 2001 van de arts H. Schenk, verbonden aan Asclepius Advies, niet van dien aard zijn dat appellante geen gebruik zou kunnen maken van de Regiotaxi.
Appellante heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Naar aanleiding van de door appellante in het kader van de bezwaarschriftprocedure overgelegde verklaring van haar huisarts van 30 augustus 2001 heeft gedaagde een nader medisch advies gevraagd aan Argonaut.
Bij brief van 15 oktober 2001 heeft appellante aan Argonaut bericht dat zij de door Argonaut aangewezen arts niet wenst te ontvangen en dat zij ook niet wenst te corresponderen of te telefoneren.
Vervolgens heeft gedaagde bij het bestreden besluit van 28 november 2001 het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe onder meer het volgende overwogen (waarbij voor eiseres moet worden gelezen: appellante, en voor verweerder: gedaagde):
" De rechtbank overweegt dat eiseres, ingevolge artikel 6.1, eerste lid, en onder b van de Verordening voorzieningen gehandicapten Driebergen-Rijsenburg 1996 (…), indien zulks van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, verplicht is zich te doen ondervragen en/of onderzoeken op een door verweerder te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. De rechtbank heeft begrip voor de positie waarin eiseres zich bevindt, doch nu eiseres geen medewerking aan een nader medisch onderzoek wil verlenen en haar echtgenoot ter zitting nadrukkelijk heeft aangegeven dat eiseres ook aan verdere onderzoeken niet wil deelnemen, kan de rechtbank zich bij de beoordeling van dit geschil slechts baseren op de in het dossier aanwezige (medische) gegeven.".
"De rechtbank komt, gelet op deze medische gegevens en met name op de rapportage van 31 maart 2001 van H. Schenk, tot de conclusie dat eiseres met inachtneming van haar incontinentieklachten, in staat kan worden geacht om - onder begeleiding - gebruik te maken van de Regiotaxi, een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer. Het gegeven dat niet kan worden vastgesteld of H. Schenk contact heeft opgenomen met de huisarts van eiseres, kan hier niet aan afdoen nu uit de genoemde medische gegevens en uit hetgeen in beroep is aangevoerd niet voortvloeit dat eiseres geen gebruik van de Regiotaxi zou kunnen maken en nader onderzoek daartoe door eiseres wordt afgewezen.".
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft daarbij herhaald dat ten onrechte geen informatie is ingewonnen bij de behandelend sector en dat zij niet in staat is aan een medisch onderzoek mee te werken.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Hij voegt daaraan nog toe, dat in de gedingstukken geen steun kan worden gevonden voor de stelling van appellante dat zij niet in staat is aan een medisch onderzoek mee te werken.
Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. drs. Th.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2004.