Uitspraak
01/1205 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Staphorst, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. H.A. van der Kleij, juridisch medewerker van het Bureau Rechtshulp Zwolle, op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Zwolle op 2 januari 2001 tussen partijen gewezen uitspraak, reg. nr. 99/8917 ABW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en op verzoek van de Raad nadere stukken ingezonden.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 13 januari 2004, waar partijen - met schriftelijke kennisgeving - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellante heeft op 12 mei 1999 een aanvraag ingediend om bijstand ter bestrijding van de meerkosten, verbonden aan de tijdelijke crisisopvang van haar echtgenoot [echtgenoot] (hierna: [echtgenoot]) in een instelling van het Leger des Heils. Naar aanleiding van die aanvraag heeft gedaagde aan appellante bij besluit van 15 juni 1999 met ingang van 29 maart 1999 f 5,75 per dag aan bijzondere bijstand toegekend.
Tevens is bij dat besluit de draagkracht vastgesteld op f 1.202,-- en het draagkrachtjaar bepaald op 1 maart 1999 tot 1 maart 2000. Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van de behandeling van het bezwaar verneemt gedaagde dat [echtgenoot] behalve een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen ook een arbeidsongeschiktheidsuitkering van Nationale Nederlanden ontvangt.
Met ingang van 15 augustus 1999 verblijft [echtgenoot] duurzaam in het Sociaal Pension van het Leger des Heils. Aan appellante is met ingang van die datum een bijstandsuitkering toegekend, berekend naar de norm voor een alleenstaande.
Bij besluit van 8 september 1999 heeft gedaagde het tegen het besluit van 15 juni 1999 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Gedaagde heeft er daarbij op gewezen dat de aanvraag om bijzondere bijstand opnieuw beoordeeld dient te worden omdat gebleken is dat appellante ook de beschikking had over een uitkering van de Nationale Nederlanden, op grond waarvan een nieuwe draagkrachtberekening zal worden gemaakt.
Bij besluit van 14 september 1999 heeft gedaagde op grond van een gewijzigde draagkrachtberekening alsnog de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen. Appellante heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend.
In beroep tegen het besluit van 8 september 1999 is namens appellante bij de rechtbank aangevoerd dat tot 24 juni 1999 geen aanspraak op bijzondere bijstand bestaat in verband met de tot die datum aan [echtgenoot] toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering van de Nationale Nederlanden. Per die datum is er sprake van een forse inkomensachteruitgang, zodat gedaagde bij zijn draagkrachtberekening ten onrechte met deze omstandigheid geen rekening heeft gehouden.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
8 september 1999 ongegrond verklaard.
Namens appellante is in hoger beroep verzocht te bepalen dat appellante overeenkomstig het besluit van 15 juni 1999 aanspraak heeft op uitbetaling van de bijzondere bijstand van f 5,75 per dag over de periode van 29 maart 1999 tot 15 augustus 1999.
In verweer is van de zijde van gedaagde naar voren gebracht dat ook met de vaststelling van de draagkracht op een bedrag van f 1.202,-- de bijzondere bijstand niet tot uitbetaling komt.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad merkt in de eerste plaats op dat gedaagde bij het besluit van 8 september 1999 geen eindbeslissing heeft gegeven, maar heeft volstaan met een ongegrondverklaring van het bezwaar en de mededeling dat nadere besluitvorming zal volgen. Dit heeft geleid tot het hiervoor vermelde besluit van 14 september 1999, waarbij aan de hand van de nieuwe inkomensgegevens de aanvraag aan de hand van een nieuwe draagkrachtberekening alsnog is afgewezen. Gedaagde heeft aldus miskend dat de bezwaarschriftprocedure is bedoeld als een volledige bestuurlijke heroverweging waarbij rekening dient te worden gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden. Indien wijziging van een bij het primair besluit vastgesteld recht nodig wordt geacht naar aanleiding van in bezwaar verkregen nadere inkomensgegevens, dient de omvang van dat recht in het kader van de heroverweging tijdens bezwaar te worden vastgesteld. Zo nodig kan toepassing worden gegeven aan het derde en vierde lid van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De door gedaagde toegepaste getrapte wijze van besluitvorming verdraagt zich niet met het bepaalde in artikel 7:11, tweede lid, van de Awb. Dit leidt er toe dat het besluit van 8 september 1999 wegens strijd met de wet dient te worden vernietigd.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:19 in verbinding met artikel 6:24 van de Awb betrekt de raad mede in zijn beoordeling het besluit van 14 september 1999. De Raad overweegt terzake als volgt.
De Raad stelt allereerst vast dat appellante bij de rechtbank haar beroep uitdrukkelijk heeft beperkt tot de periode vanaf 24 juni 1999. Deze beperking verdraagt zich niet met de uitbreiding die appellante in hoger beroep heeft gegeven aan de omvang van het beroep tot de periode vanaf 29 maart 1999. Gelet op hetgeen voorts door appellante in hoger beroep is aangevoerd, betekent dit dat beoordeeld dient te worden de aanspraak van appellante op bijzondere bijstand van f 5,75 per dag terzake van de meerkosten van de crisisopvang van [echtgenoot] gedurende de periode van 24 juni 1999 tot 15 augustus 1999.
Evenals gedaagde is de Raad van oordeel dat appellante geen recht heeft op bijzondere bijstand omdat de in geding zijnde kosten lager zijn gebleven dan de aanwezige draagkracht. Ook al is tengevolge van de beëindiging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van Nationale Nederlanden van [echtgenoot] per 24 juni 1999 sprake van een forse inkomensachteruitgang, de totale meerkosten ten tijde in geding blijven ruim binnen de door gedaagde zonder deze inkomsten van Nationale Nederlanden bij besluit van 15 juni 1999 vastgestelde, door appellante niet betwiste, draagkracht van f 1.202,--. Voor een herziening van de draagkracht binnen het vastgestelde draagkrachtjaar ziet de Raad dan ook geen aanleiding. Gelet hierop kan gedaagdes afwijzing bij het besluit van 14 september 1999 van de in geding zijnde aanvraag om bijzondere bijstand derhalve in stand blijven.
Uit het voorgaande volgt dat, met vernietiging van de aangevallen uitspraak, het beroep tegen het besluit van 8 september 1999 gegrond dient te worden verklaard, dat besluit dient te worden vernietigd, doch dat het beroep dat appellante geacht moet worden te hebben ingesteld tegen het besluit van 14 september 1999 ongegrond dient te worden verklaard.
De Raad acht ten slotte termen aanwezig om gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep tot een bedrag van € 644,-- en in hoger beroep tot een bedrag van € 322,-- wegens verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 8 september 1999 gegrond en vernietigt dat besluit;
Verklaart het beroep dat appellante geacht moet worden te hebben ingesteld tegen het besluit van 14 september 1999 ongegrond;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 966, te betalen door de gemeente Staphorst;
Bepaalt dat de gemeente Staphorst aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 104,37 (f 230,--) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. R.H.M. Roelofs en mr. C.J. Borman als leden, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2004.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) L. Jörg.
FB/19/2