ECLI:NL:CRVB:2004:AO5066

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3194 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Termijnoverschrijding bij niet tijdig indienen bezwaarschrift door gedaagde

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 18 februari 2004, gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van gedaagde tegen een besluit van 8 november 2000, dat door appellant niet tijdig is ingediend. De rechtbank had geoordeeld dat het besluit niet op de voorgeschreven wijze was bekendgemaakt, omdat het retour was ontvangen met de mededeling 'vertrokken'. Gedaagde had verzuimd appellant op de hoogte te stellen van zijn adreswijziging, wat leidde tot de termijnoverschrijding voor het indienen van het bezwaar.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het besluit van 8 november 2000 op de juiste wijze is bekendgemaakt, aangezien het was verzonden naar het adres waarvan appellant mocht uitgaan dat gedaagde daar woonachtig was. De Raad stelt vast dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift is aangevangen op de dag na de toezending van het besluit. Gedaagde heeft deze termijn niet in acht genomen, wat betekent dat de rechtbank ten onrechte het bezwaar ontvankelijk heeft verklaard.

De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het inleidend beroep alsnog ongegrond. De Raad benadrukt dat gedaagde verantwoordelijk is voor het doorgeven van zijn adreswijziging, ook al woonde hij tijdelijk op een camping. De uitspraak onderstreept het belang van tijdige communicatie van adreswijzigingen aan de betrokken instanties in het kader van bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/3194 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 30 januari 2002 heeft appellant de bezwaren van gedaagde tegen het besluit van 8 november 2000 niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift.
Appellant is op bij aanvullend beroepschrift van 13 augustus 2003 aangevoerde gronden bij de Raad in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank 's-Hertogenbosch onder dagtekening 26 mei 2003 tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde heeft mr. A. Müller, advocaat te Tilburg, bij schrijven van 12 september 2003 van verweer gediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 14 januari 2004, waar appellant zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. J.J. de Graaf en als mede-gemachtigde is verschenen mr. D.B. Smaalders, beiden werkzaam bij appellant. Gedaagde is, na voorafgaand schriftelijk bericht, niet verschenen.
II. MOTIVERING
Het besluit van 8 november 2000 is aangetekend verzonden naar het bij appellant bekende adres van [adres]s ] te [plaatsnaam]. Gedaagde stond volgens de gemeentelijke basisadministratie op dit adres ingeschreven. Op 10 november 2000 is het poststuk door de PTT geretourneerd. Vervolgens is het besluit van 8 november 2000 op 13 november 2000 verzonden naar een postbusnummer te [woonplaats], waarnaar het eveneens retour is ontvangen. Naar aanleiding van de aanmaningsbrief van 6 december 2000, die eveneens naar de [adres] te [plaatsnaam] is verzonden, verzoekt gedaagde bij brief van 2 januari 2001, met vermelding van het correcte adres van gedaagde, aan appellant om toezending van de eerdere brieven. Voor het feit dat de aanmaningsbrief gedaagde wel heeft bereikt, heeft hij verklaard dat hij met enige regelmaat nog post ophaalt op de [adres] te [plaatsnaam].
Appellant heeft bij brief van 8 januari 2001 een afschrift van het besluit van 8 november 2000 aan gedaagde doen toekomen. Bij brief van 17 januari 2001 heeft gedaagde bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 november 2000.
Bij beslissing op bezwaar van 30 januari 2002 is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift.
De rechtbank heeft geoordeeld dat, nu appellant het besluit van 8 november 2000 retour heeft ontvangen met de mededeling "vertrokken", het besluit toen niet op de voorge-schreven wijze is bekendgemaakt. De bekendmaking in de zin van artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft eerst op 8 januari 2001 plaatsgevonden door toezending van het besluit aan gedaagde op het adres Vughterstraat 48 te
[woonplaats].
De Raad kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen en overweegt het volgende.
Op grond van artikel 6:8 van de Awb vangt de in artikel 6:7 vermelde termijn van zes weken aan met ingang van de dag waarop dat besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 3:41 van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Nu het besluit van 8 november 2000 is verzonden naar het adres waarvan appellant mocht uitgaan dat op dat adres gedaagde woonachtig was, is dit besluit bekend gemaakt in over-eenstemming met het bepaalde in artikel 3:41 van de Awb en heeft de termijn waarbinnen gedaagde een beroepschrift had kunnen indienen, een aanvang genomen op de dag na die waarop dit besluit aan hem is toegezonden. Deze termijn heeft gedaagde niet in acht genomen.
Het vorenstaande brengt mee dat voor het antwoord op de vraag of de termijnover-schrijding met toepassing van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar is, niet beslissend is of gedaagde zo spoedig mogelijk nadat hij alsnog in kennis was gesteld van het besluit van 8 november 2000 bezwaar heeft gemaakt. Beslissend kunnen slechts zijn niet aan gedaagde toe te rekenen feiten en omstandigheden, ten gevolge waarvan hij niet binnen de termijn van zes weken bezwaar heeft gemaakt. Van zodanige feiten en omstandig-heden is de Raad niet gebleken. De termijnoverschrijding is veroorzaakt doordat gedaagde heeft verzuimd appellant een adreswijziging te doen toekomen. Van gedaagde had verwacht mogen worden dat hij appellant in kennis had gesteld van zijn verhuizing naar [woonplaats], ook indien hij op een camping is gaan wonen.
In casu is naar het oordeel van de Raad sprake van een aan gedaagde alleszins toe te rekenen omstandigheid waardoor het bezwaar te laat is ingediend.
Op grond van het hiervoor overwogene komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak.
Verklaart het inleidend beroep alsnog ongegrond.
Aldus gewezen door mr. B.J. van der Net, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2004.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.
AP42