ECLI:NL:CRVB:2004:AO5455

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/5004 ZFW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.I. 't Hooft
  • Th.G.M. Simons
  • G.M.T. Berkel-Kikkert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inschrijving in het Ziekenfonds en schadevergoeding

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.G.H.M. de Glas, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem. De rechtbank had het beroep van appellante tegen een besluit van de Commissie voor bezwaarschriften van Stichting Centrale Zorgverzekeraars Groep Ziekenfonds (CZ) ongegrond verklaard. Het primaire besluit, genomen op 14 juni 2000, meldde dat appellante CZ niet tijdig op de hoogte had gesteld van het verlies van haar recht op inschrijving in de verplichte verzekering onder de Ziekenfondswet (Zfw). Hierdoor was haar inschrijving onrechtmatig beëindigd per 29 februari 2000, en werd zij aansprakelijk gesteld voor een schadevergoeding van f 4.677,48.

Tijdens de zitting op 21 januari 2004 is appellante verschenen, bijgestaan door haar buurman, terwijl gedaagde niet aanwezig was. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het bestreden besluit niet rechtsgeldig was, omdat de Commissie voor bezwaarschriften niet bevoegd was om het besluit te nemen. De Raad heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat CZ het besluit inhoudelijk voor haar rekening nam.

De Raad heeft ook de proceskosten van appellante, begroot op € 644,--, toegewezen en bepaald dat CZ het betaalde griffierecht van € 109,23 aan appellante vergoedt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van correcte procedures binnen de sociale zekerheidswetgeving en de verantwoordelijkheden van zorgverzekeraars.

Uitspraak

02/5004 ZFW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Commissie voor bezwaarschriften van Stichting Centrale Zorgverzekeraars Groep Ziekenfonds, gevestigd te Tilburg, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. R.G.H.M. de Glas, advocaat te Nijmegen, op de bij een aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 16 augustus 2002, reg. nr. 00/2146 ZFW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft bij brief van 17 november 2002 nadere stukken (met toelichting) ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 21 januari 2004. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door haar buurman [naam buurman]. Gedaagde is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
II. MOTIVERING
Bij primair besluit van 14 juni 2000 is namens Stichting Centrale Zorgverzekeraars Groep Ziekenfonds (hierna: CZ) aan appellante medegedeeld dat zij CZ niet tijdig in kennis heeft gesteld van het feit dat zij geen recht meer heeft op inschrijving in de verplichte verzekering ingevolge de Ziefenfondswet (hierna: Zfw), dat haar inschrijving is beëindigd per 29 februari 2000, dat zij als gevolg van de te late afmelding onrechtmatig verplicht verzekerd is geweest over de periode van 30 april 1998 tot en met 28 februari 2000, en dat zij daarom een bedrag van f 4.677,48 aan schadevergoeding verschuldigd is.
Bij het bestreden besluit van 6 november 2000 heeft gedaagde het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het namens appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
De Raad overweegt allereerst, ambtshalve, het volgende.
Het bestreden besluit is op eigen naam genomen door de Commissie voor bezwaarschriften van CZ. Zij ontleent de bevoegdheid om op bezwaren als bedoeld in artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te beslissen aan het Reglement bezwaarschriftenprocedure CZ. Zoals de Raad reeds herhaaldelijk heeft overwogen voorziet de bezwaar- schriftprocedure van de Awb niet in de mogelijkheid van delegatie van de bevoegdheid tot het nemen van een besluit op het bezwaar van een belanghebbende aan een ander bestuursorgaan dan het orgaan namens hetwelk het primaire besluit is genomen.
Hieruit volgt dat, met vernietiging van de aangevallen uitspraak, het beroep om deze reden gegrond dient te worden verklaard en het bestreden besluit wegens strijd met de wet dient te worden vernietigd.
De vervolgens aan de orde komende vraag of er gronden zijn om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten, beantwoordt de Raad bevestigend.
Daarbij is allereerst van belang dat uit het verweerschrift in hoger beroep blijkt dat CZ het bestreden besluit inhoudelijk voor haar rekening neemt.
In aansluiting daarop stelt de Raad op grond van de gedingstukken, waaronder de ter zitting van de Raad door appellante overgelegde gegevens (met name een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Druten van 1 april 1999 waarbij de uitkering van appellante ingevolge de Algemene bijstandswet (hierna: Abw) per 1 mei 1998
- definitief - is beëindigd), vast dat appellante gedurende de periode van 1 mei 1998 tot en met 28 februari 2000 geen uitkering op grond van de Abw heeft ontvangen.
Gelet op de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften - in het bijzonder artikel 1, aanhef en onder x, van het Aanwijzingsbesluit verzekerden Zfw, waarin is bepaald dat verzekerd is degene die algemene bijstand ontvangt met toepassing van de artikelen 29 of 30 van de Abw - bestond er, anders dan appellante heeft betoogd, vanaf 1 mei 1998 uit hoofde van de Abw geen rechtsgrond voor verplichte verzekering van appellante op grond van de Zfw. Dat betekent dat het bestreden besluit op dit punt inhoudelijk juist is, zij het dat ten onrechte is uitgegaan van 30 april 1998 in plaats van 1 mei 1998. Appellante is daardoor echter niet benadeeld, nu CZ bevoegd was over de periode van 1 mei 1998 tot en met
28 februari 2000 aan appellante een schadevergoeding op te leggen van f 4.685,80 (8 x f 204,10 + 12 x f 216,60 + 2 x
f 226,90) en de daadwerkelijk opgelegde schadevergoeding beperkt is gebleven tot f 4.677,48. Overigens heeft appellante de hoogte van de schadevergoeding als zodanig niet betwist.
De Raad ziet ten slotte aanleiding CZ te veroordelen in de proceskosten van appellante, begroot op € 322,-- in beroep en € 322,-- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
Veroordeelt Stichting Centrale Zorgverzekeraars Groep Ziekenfonds in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,--, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat Stichting Centrale Zorgverzekeraars Groep Ziekenfonds aan appellante het betaalde griffierecht van in totaal € 109,23 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. M.I. 't Hooft als voorzitter en mr. drs. Th.G.M. Simons en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2004.
(get.) M.I. 't Hooft
(get.) M. Renden