ECLI:NL:CRVB:2004:AO5556

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/3927 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.I. 't Hooft
  • Th.G.M. Simons
  • G.M.T. Berkel-Kikkert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medische belemmeringen en gebruik van collectief vraagafhankelijk vervoer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellant, vertegenwoordigd door mr. W. Searle, tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De rechtbank had op 14 juni 2002 het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij het ging om de verlaging en beëindiging van een financiële tegemoetkoming in vervoerskosten op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten. Appellant stelt dat hij door medische belemmeringen niet in staat is gebruik te maken van het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV).

Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn, gedaagde in deze zaak, heeft in een bestreden besluit van 8 februari 2001 de verlaging van de tegemoetkoming gehandhaafd, gebaseerd op het advies van de arts J. Kwast van de GGD West-Friesland. Dit advies stelde dat appellant in staat was om gebruik te maken van het CVV. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere stellingen herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank de argumenten van appellant op goede gronden heeft verworpen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken op 3 maart 2004, waarbij de voorzitter en de leden de uitspraak hebben ondertekend.

Uitspraak

02/3927 WVG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. W. Searle, advocaat te Hoorn, op de bij een aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 14 juni 2002, reg. nr. 01/482 WVG, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 6 januari 2004 heeft gedaagde desgevraagd enkele nadere stukken ingezonden.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 21 januari 2004, waar partijen - wat gedaagde betreft met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de feiten en de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften verwijst de Raad, mede gelet op de gedingstukken, naar de aangevallen uitspraak.
Bij het bestreden besluit van 8 februari 2001 heeft gedaagde in bezwaar gehandhaafd de verlaging in drie stappen en vervolgens de beëindiging per 1 maart 2001 van de eerder op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten en de toepasselijke daarop gebaseerde algemeen verbindende voorschriften aan appellant toegekende financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten. Het bestreden besluit berust - kort gezegd - op het standpunt van gedaagde dat het systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer (hierna: CVV) geen meerkosten met zich brengt en dat appellant, gelet op het advies van de arts J. Kwast van de GGD West-Friesland van 18 januari 2001, van het CVV gebruik kan maken.
Namens appellant is in beroep - kort weergegeven - aangevoerd dat appellant in verband met zijn medische belemmeringen niet in staat is gebruik te maken van het CVV.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank is tot de slotsom gekomen dat gedaagde het bestreden besluit op het GGD-advies van 18 januari 2001 mocht baseren en dat appellant geen gegevens heeft ingebracht waaruit zou kunnen blijken dat zijn medische toestand zodanig is, dat hij geen gebruik (meer) kan maken van het CVV.
In hoger beroep zijn namens appellant de in eerste aanleg betrokken stellingen herhaald.
Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank die stellingen op goede gronden verworpen. De Raad onderschrijft de overwegingen die de rechtbank tot de slotsom hebben gebracht dat het bestreden besluit in rechte standhoudt.
De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.I. 't Hooft als voorzitter en mr. drs. Th.G.M. Simons en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2004.
(get.) M.I. 't Hooft
(get.) M. Renden