ECLI:NL:CRVB:2004:AO6277

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/6014 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning AOW-pensioen aan weduwe die samenwoont met gehandicapte broer

In deze zaak gaat het om de toekenning van AOW-pensioen aan een weduwe die samenwoont met haar gehandicapte broer. Appellante heeft op 13 juni 2000 een aanvraag ingediend voor ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). In het aanvraagformulier heeft zij aangegeven dat zij sinds 1980 haar woning deelt met haar broer. De Sociale Verzekeringsbank heeft op 15 november 2000 besloten om haar AOW-pensioen toe te kennen naar de norm voor een gehuwde of ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert. Dit besluit is later door de rechtbank ongegrond verklaard, wat appellante ertoe heeft aangezet om hoger beroep aan te tekenen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 28 januari 2004, maar beide partijen zijn niet verschenen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij is vastgesteld dat appellante en haar broer hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en dat er sprake is van wederzijdse zorg. Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank onrechtvaardig is, omdat zij jarenlang voor haar broer heeft gezorgd en nu ook financieel afhankelijk is van hem. De Raad heeft echter geen aanleiding gezien om van het eerdere oordeel af te wijken, en heeft benadrukt dat de AOW geen regeling biedt voor gezamenlijke huishoudingen ter ondersteuning van hulpbehoevenden.

De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is genomen door de Centrale Raad van Beroep, met mr. drs. Th.G.M. Simons als voorzitter en mr. J.G. Treffers en mr. M. Greebe als leden, en is openbaar uitgesproken op 10 maart 2004.

Uitspraak

01/6014 AOW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale Verzekeringsbank, in werking getreden. Thans oefent gedaagde de taken en bevoegdheden uit die tot die datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Namens appellante heeft N. Klunder-van der Meer, wonende te Apeldoorn, op de bij een aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 18 oktober 2001, reg.nr. Awb 01/269, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 28 januari 2004, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Appellante is weduwe en heeft op 13 juni 2000 een aanvraag om ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend. Op het aanvraagformulier heeft zij vermeld dat zij sedert 1980 haar woning deelt met haar broer.
Bij primair besluit van 15 november 2000 heeft gedaagde, met toepassing van artikel 1, derde lid, aanhef en onder a, en vierde lid, van de AOW, aan appellante met ingang van 1 november 2000 AOW-pensioen toegekend naar de norm voor een gehuwde of een ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert.
Het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar is door gedaagde bij het bestreden besluit van 26 april 2001 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak is het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante en haar broer hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en vervolgens geoordeeld dat ook is voldaan het vereiste van wederzijdse zorg.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft daarbij in het bijzonder naar voren gebracht dat zij de uitkomst van gedaagdes besluitvorming onrechtvaardig vindt, omdat zij jaren geleden haar - gehandicapte - broer in haar huis heeft opgenomen en samen met haar inmiddels overleden echtgenoot voor hem heeft gezorgd en nog steeds voor hem zorgt. Om geen schulden te maken zou appellante voorts genoodzaakt zijn om ook aan het geld van haar broer te komen.
De Raad heeft in het betoog van appellante geen grond gevonden om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank, welk oordeel geheel in lijn is met de uitspraak van de Raad van 14 juli 1998 (gepubliceerd in AB 1998/368). Hierbij tekent de Raad nog aan dat de AOW, anders dan de Algemene nabestaandenwet, geen regeling bevat die is toegesneden op de situatie van een gezamenlijke huishouding ten behoeve van de verzorging van een hulpbehoevende.
De aangevallen uitspraak moet daarom worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. drs. Th.G.M. Simons als voorzitter en mr. J.G. Treffers en mr. M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van I.J.M. Peereboom-Nieuwenburg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2004.
(get.) Th.G.M. Simons.
(get.) I.J.M. Peereboom-Nieuwenburg.
JK/1934