ECLI:NL:CRVB:2004:AO6485

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/5017 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van de rechtbank Dordrecht inzake de gedifferentieerde premie op basis van de WAO

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2004, staat de vraag centraal of de gedifferentieerde premie, vastgesteld op 2,43% door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), terecht is vastgesteld. De zaak is ontstaan na een besluit van 15 oktober 1999, waarbij de bezwaren van de gedaagde tegen de premie voor het jaar 1999 ongegrond zijn verklaard. De rechtbank Dordrecht had eerder, op 10 augustus 2001, het beroep van de gedaagde gegrond verklaard en het besluit van het Uwv vernietigd, wat leidde tot een hoger beroep door het Uwv.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 12 februari 2004, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door mr. K.D. van Someren, terwijl de gedaagde niet aanwezig was. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank beoordeeld in het licht van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De Raad concludeert dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Uwv in strijd heeft gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door de medische besluitenregeling niet inhoudelijk te beoordelen.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en de zaak teruggeworpen naar de rechtbank Dordrecht voor verdere behandeling. De proceskosten van de gedaagde in hoger beroep zijn vastgesteld op € 322,--, en het is aan de rechtbank om deze kosten in de verdere procedure te betrekken. De Centrale Raad van Beroep heeft hiermee de weg vrijgemaakt voor een herbeoordeling van de zaak door de rechtbank, waarbij de eerdere beslissingen van de Raad in acht moeten worden genomen.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
01/5017 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant
en
[gedaagde], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 15 oktober 1999 heeft appellant ongegrond verklaard de bezwaren van gedaagde tegen het besluit van 21 november 1998, waarbij de door haar voor het jaar 1999 verschuldigde, gedifferentieerde premie als bedoeld in artikel 78 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is vastgesteld op 2,43%.
De rechtbank Dordrecht heeft bij uitspraak van 10 augustus 2001 het namens gedaagde tegen dat besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, appellant veroordeeld in de proceskosten van gedaagde en bepaald dat appellant het door gedaagde betaalde griffierecht vergoedt.
Appellant is op bij aanvullend beroepschrift (met bijlagen) van 29 januari 2002 aangevoerde gronden van die uitspraak bij de Raad in hoger beroep gekomen.
Namens gedaagde heeft mr. M.H. Feiken, juridisch adviseur te Tilburg, een verweerschrift, gedateerd 27 februari 2002, ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 12 februari 2004, waar voor appellant is verschenen mr. K.D. van Someren, werkzaam bij het Uwv, en waar gedaagde, zoals aangekondigd, zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Bij de aangevallen uitspraak is de rechtbank in het licht van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) tot het oordeel gekomen dat een beslissing op bezwaar, waaraan een procedure ten grondslag heeft gelegen waarbij toepassing is gegeven aan het bepaalde in de artikelen 88c en 88d van de WAO en waarvan het resultaat van invloed is op de te nemen beslissing op het door de werkgever ingediend bezwaar, in strijd moet worden geacht met het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In gelijke zin heeft de rechtbank geoordeeld bij een uitspraak van 10 december 1999. Deze uitspraak heeft de Raad bij zijn uitspraak van 20 juli 2001, USZ 2001/198, vernietigd. Gelet op deze uitspraak, alsmede zijn uitspraak van 13 februari 2002, USZ 2002/98, moet de Raad vaststellen dat de rechtbank bij de aangevallen uitspraak appellant ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij bij het nemen van zijn besluit van 15 oktober 1999 toepassing heeft gegeven aan de medische besluitenregeling van hoofdstuk VII, paragraaf 2, van de WAO. Het had op de weg van de rechtbank gelegen om dit besluit inhoudelijk te beoordelen, waarbij met betrekking tot medische gegevens zo nodig toepassing zou zijn gegeven aan het bepaalde in artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. In het voetspoor van de hiervoor vermelde uitspraken acht de Raad ook in dit geding termen aanwezig om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank.
De proceskosten van gedaagde in hoger beroep bedragen € 322,-- voor verleende rechtsbijstand. Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat het besluit van 15 oktober 1999 in rechte geen stand houdt, is het aan de rechtbank om deze kosten te betrekken bij een veroordeling van appellant in de proceskosten van gedaagde. De Raad voegt hier aan toe dat het ook overigens weer aan de rechtbank is om te beslissen over de proceskosten van gedaagde in beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Dordrecht.
Aldus gegeven door mr. G. van der Wiel in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2004.
(get.) G. van der Wiel
(get.) A. Kovács
MvK25034