[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland, gedaagden.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 juni 2002, nr. AWB 01/3375 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagden hebben een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 29 januari 2004, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. R.H.A. Wessel, advocaat te 's-Gravenhage. Gedaagden hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. G.D. Aiken, werkzaam bij de provincie Zuid-Holland.
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
2. Appellant is sinds 1978 in dienst van gedaagden en sinds 1 juni 1991 werkzaam als vormgever/procesmanager grafische producties bij de Directie Economie en Vervoer. Bij brief van 1 maart 2001 heeft appellant gedaagden verzocht om met betrekking tot zijn functie functieonderhoud te plegen. Dit verzoek is bij het primaire besluit van 20 maart 2001, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van 21 augustus 2001, afgewezen omdat naar de mening van gedaagden de inhoud van appellants functie niet is gewijzigd.
3. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad het volgende.
4.1. Ingevolge artikel 4 van de toepasselijke Procedureregeling methodische functiewaardering en persoonlijke inpassing (de procedureregeling), kunnen gedaagden, indien de functie-inhoud zodanige wijzigingen heeft ondergaan dat zij van invloed kunnen zijn op de waardering, al dan niet op aanvraag van de betrokken ambtenaar, een aangepaste of nieuwe organieke functiebeschrijving vaststellen.
4.2. Appellant heeft in de eerste plaats naar voren gebracht dat de rechtbank heeft miskend dat hij naast het element van functiewaardering een ander belang heeft bij functieonderhoud, welk belang is gelegen in een overplaatsing tengevolge van een door gedaagden in gang gezette reorganisatie. Bij die reorganisatie geldt het beginsel "mens volgt werk" en daarmee wordt de uitkomst van de onderhavige procedure van belang voor de positie van appellant na de reorganisatie. De Raad overweegt dat voor de vraag of het bestreden besluit de rechterlijke toetsing kan doorstaan, ingevolge artikel 4 van de procedureregeling moet worden beoordeeld of gedaagden op goede gronden hebben beslist dat de functie-inhoud niet zodanige wijzigingen heeft ondergaan dat zij van invloed kunnen zijn op de waardering. Het door appellant genoemde belang speelt bij de beoordeling geen rol. De hier besproken klacht van appellant kan derhalve niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
4.3. Met betrekking tot de overige bezwaren van appellant tegen die uitspraak stelt de Raad vast dat de argumenten die appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht gelijkluidend zijn aan die welke hij in eerste aanleg heeft aangevoerd. De Raad verwijst naar hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen.
4.4. Desgevraagd heeft appellant ter zitting verklaard dat hij het functieonderhoud per 1 maart 2001 gepleegd wenst te zien. Dit betekent dat bij de beoordeling van een eventuele wijziging van de functie-inhoud als uitgangspunt heeft gelden de beschrijving van werkzaamheden van appellant die is neergelegd in de in rechte onaantastbaar geworden functiebeschrijving van 31 maart 1995.
4.5. Uitgaande daarvan stelt de Raad met de rechtbank vast dat appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de inhoud van zijn functie op 1 maart 2001 in relevante mate is gewijzigd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de stelling van appellant dat zijn functie wat betreft zelfstandigheid en verantwoordelijkheid zwaarder zou zijn geworden, door gedaagden gemotiveerd is weerlegd. Ook de Raad is niet gebleken dat deze aspecten zodanig zijn gewijzigd dat dit voor gedaagden reden had moeten zijn de inhoud van de functie gewijzigd te achten.
4.6. Met betrekking tot de vraag of de functie van appellant vergelijkbaar is met andere, hoger gewaardeerde, functies binnen de organisatie van gedaagden evenals de vraag of een medewerker van gedaagden aan appellant zou hebben toegezegd dat zijn functie hoger gewaardeerd zou worden onderschrijft de Raad eveneens hetgeen de rechtbank heeft overwogen, onder verwijzing naar de desbetreffende overweging.
5. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. T. Hoogenboom als voorzitter en mr. K. Zeilemaker en mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2004.