ECLI:NL:CRVB:2004:AO7651

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/991 CSV + 04/992 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Termijnoverschrijding bij indienen beroepschrift in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, gedateerd 15 december 2003. De uitspraak werd op 6 januari 2004 aan de partijen toegezonden, waarna het beroepschrift op 19 februari 2004 ter griffie werd ontvangen. De Centrale Raad van Beroep diende te beoordelen of het beroepschrift tijdig was ingediend, waarbij de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt, te rekenen vanaf de dag na de bekendmaking van de uitspraak.

De Raad overweegt dat, volgens de Algemene wet bestuursrecht, een beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post geldt dat het beroepschrift tijdig is indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. In dit geval is het beroepschrift niet tijdig ingediend, aangezien de termijn liep van 6 januari 2004 tot en met 17 februari 2004.

De appellant stelde dat de termijn voor het instellen van het hoger beroep aanvangt op 7 januari 2004, maar de Raad oordeelt dat de beroepstermijn correct is vastgesteld. De Raad concludeert dat het risico van een niet-tijdige indiening volledig voor rekening komt van de partij die het hoger beroep instelt. Daarom verklaart de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk en legt een griffierecht van € 409,-- op aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 1 april 2004.

Uitspraak

04/991 CSV
04/992 CSV
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de gedingen tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. INLEIDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Rotterdam op 15 december 2003 tussen partijen gegeven uitspraak.
Deze uitspraak is op 6 januari 2004 in afschrift aan partijen toegezonden.
Het beroepschrift is op 19 februari 2004 ter griffie ontvangen.
II. MOTIVERING
Volgens artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet geldt het volgende.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in op de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt.
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Op grond van de in rubriek I vermelde gegevens moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
Ten aanzien van een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Bij schrijven van 23 februari 2004 is aan appellant gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding.
Appellant heeft daarop bij brieven van 2 maart 2004 en 12 maart 2004 geantwoord dat het beroepschrift op 17 februari 2004 ter postbezorging is aangeboden. Appellant is van mening dat de termijn voor het instellen van het hoger beroep aanvangt op 7 januari 2004 en de eindtermijn derhalve ligt op 18 februari 2004.
Hetgeen appellant ter zake heeft aangevoerd, bevat geen grond waarop redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
De Raad overweegt daartoe dat de beroepstermijn zich uitstrekte over de periode 6 januari 2004 tot en met 17 februari 2004. Het beroepschrift is niet tijdig ingediend. In dit verband overweegt de Raad dat in situaties als de onderhavige het uitgangspunt geldt dat het risico dat het hoger beroep niet tijdig is ingediend, volledig voor rekening komt van de partij die het hoger beroep instelt.
Het hoger beroep is derhalve kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek wordt beslist zoals hierna in rubriek III is aangegeven.
Nu de aangevallen uitspraak in stand blijft, dient van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van € 409,-- te worden geheven.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van € 409,-- wordt geheven.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van P.A.M. Hulsdouw als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 april 2004.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) P.A.M. Hulsdouw.
Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van dit afschrift schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT.
De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.