ECLI:NL:CRVB:2004:AO8398

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/5064 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.J. Simon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen jaaropgave onder de Algemene nabestaandenwet

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin haar bezwaar tegen de jaaropgave van de Algemene nabestaandenwet (Anw) niet-ontvankelijk werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 april 2004 uitspraak gedaan. De zaak betreft de vraag of de jaaropgave als een voor bezwaar vatbaar besluit kan worden aangemerkt. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de jaaropgave over het jaar 2000, maar de Sociale verzekeringsbank, gedaagde in deze procedure, heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, met de overweging dat de jaaropgave geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is, omdat het niet gericht is op enig rechtsgevolg.

De Raad heeft de zaak op 11 maart 2004 behandeld, maar beide partijen zijn niet verschenen. De Raad heeft de argumenten van appellante en de eerdere uitspraak van de rechtbank in overweging genomen. De Raad concludeert dat de jaaropgave feitelijke informatie betreft en dat er geen rechtsmiddelen openstaan tegen dergelijke informatie volgens de Awb. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken waarin is vastgesteld dat jaaropgaven niet als besluiten kunnen worden aangemerkt.

Uiteindelijk bevestigt de Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellante ongegrond. De Raad merkt op dat er een discrepantie bestaat tussen de ontvangen bedragen en de jaaropgave, maar benadrukt dat dit geen invloed heeft op de ontvankelijkheid van het bezwaar. De Raad roept gedaagde op om appellante een adequate uitleg te geven over de jaaropgave, vooral met het oog op haar belastingaangifte.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/5064 ANW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent gedaagde de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Appellante heeft op daartoe bij beroepschrift met bijlagen aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank 's-Hertogenbosch onder dagtekening 19 augustus 2002 tussen partijen gewezen uitspraak (AWB 01/1979 Anw), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 11 maart 2004, waar partijen -met voorafgaand bericht- niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Bij brief van 8 juni 2001 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen de jaaropgave van de door appellante over het jaar 2000 ontvangen uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (Anw).
Bij besluit op bezwaar van 24 juli 2001 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen de jaaropgave (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft gedaagde overwogen dat bezwaar slechts mogelijk is tegen een voor bezwaar vatbaar besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de aan appellante toegezonden jaaropgave niet als een voor bezwaar vatbaar besluit in de zin van de Awb kan worden aangemerkt.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 19 augustus 2002 het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de toegezonden jaaropgave niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt, omdat niet kan worden gezegd dat de jaaropgave op enig rechtsgevolg is gericht. Aangezien ingevolge artikel 8:1, eerste lid, juncto artikel 7:1, eerste lid, van de Awb slechts de mogelijkheid tot bezwaar en beroep is opengesteld tegen besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, moet volgens de rechtbank worden geoordeeld dat tegen de toegezonden jaaropgave 2000 geen bezwaar kon worden gemaakt. Derhalve heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen de jaaropgave naar het oordeel van de rechtbank terecht niet-ontvankelijk verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat na toezending van een nieuwe jaaropgave 2000 een discrepantie van
f 925,27 is blijven bestaan tussen de hoogte van de door haar netto aan Anw-uitkering ontvangen bedragen en de hoogte van bedragen, welke zij volgens de jaaropgave 2000 netto zou hebben ontvangen.
De Raad overweegt dienaangaande als volgt.
In geschil is het antwoord op de vraag of gedaagde appellante bij het bestreden besluit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar tegen de jaaropgave 2000.
De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden om hierover anders te oordelen dan de rechtbank. Naar de Raad vaker als zijn opvatting heeft doen blijken -de Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 27 augustus 1996, gepubliceerd in RSV 1997/19- gaat het bij een jaaropgave, zoals hier aan de orde, om (het verstrekken van) informatie van feitelijke aard, waartegen geen voorziening op grond van de Awb openstaat. Nu het in de Awb voorziene rechtsmiddel van bezwaar, in een geval als het onderhavige, uitsluitend kan worden aangewend tegen besluiten als bedoeld in artikel 1:3 van die wet en in het licht van het vorenoverwogene moet worden geoordeeld dat het bezwaar van appellante tegen de jaaropgave 2000 niet geacht kan worden op een zodanig besluit betrekking te hebben, heeft gedaagde dat bezwaar terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard.
Vorenstaande overwegingen leiden tot de conclusie dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad wil overigens, strikt ten overvloede, niet nalaten om op te merken dat gedaagde er blijkbaar tot op heden niet in is geslaagd om appellante een adequate uitleg te geven over de op de jaaropgave 2000 vermelde (netto) bedragen. De Raad benadrukt dat appellante belang heeft bij een juiste opgave met het oog op -bijvoorbeeld- haar belastingaangifte over het jaar 2000. De Raad meent dat gedaagde haar in dat opzicht tegemoet zou moeten komen.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H.J. Simon, in tegenwoordigheid van mr. M.B.M. Vermeulen, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 april 2004.
(get.) H.J. Simon.
(get.) M.B.M. Vermeulen.