de erven van wijlen [betrokkene], gewoond hebbende te [woonplaats] appellanten,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens - thans wijlen - [betrokkene] (hierna: betrokkene) heeft M.J.G. Lammers, sociaal raadsvrouw bij de Algemene Nederlandse Gehandicapten Organisatie, op de bij het aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 2 mei 2002, reg.nr. 01/1018 WVG, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 4 februari 2004, waar voor appellanten is verschenen M. Hanen-Huybers, bijgestaan door M.J.G. Lammers, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. J. Frenk, werkzaam bij de gemeente Venray.
Voor een weergave van de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
De Raad gaat, mede gelet op de gedingstukken, uit van de volgende feiten.
Betrokkene, die volledig rolstoelafhankelijk was, is in april 1993 verhuisd naar de woning aan [het adres]. Een verzoek om een tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van deze woning is bij gedaagdes besluit van 2 februari 1995 afgewezen, omdat betrokkene reeds met de aanpassing was begonnen voordat een positief besluit op de aanvraag was genomen.
Op 15 augustus 2000 heeft betrokkene in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten en de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Venray (hierna: Verordening) bij gedaagde een woonvoorziening in de vorm van een tegemoetkoming in de kosten van aanpassing v[het adres 2]n [het adres 2] aangevraagd.
Bij brief van 22 augustus 2000 heeft gedaagde de aanvraag bevestigd en de verdere procedure van afhandeling uiteengezet. In die brief staat tot slot in vet afgedrukte letters vermeld: "U dient met de realisering van de voorziening te wachten op deze beslissing.".
Op 31 augustus 2000 heeft betrokkene de woning aan [het adres 2] gekocht. Vervolgens heeft - vanaf 15 december 2000 - een verbouwing plaatsgevonden, waarbij de aanpassingen waarvoor door betrokkene een tegemoetkoming was aangevraagd, zijn aangebracht.
Gedaagde heeft bij het primaire besluit van 31 oktober 2000 de aanvraag van betrokkene afgewezen. Deze afwijzing is bij het bestreden besluit van 31 juli 2001gehandhaafd. Het bestreden besluit berust onder meer op het standpunt dat betrokkene heeft gehandeld in strijd met artikel 2.8, aanhef en onder a, van de Verordening door zonder de beslissing van gedaagde af te wachten de woning aan [het adres 2] 150 te kopen en vervolgens aan te passen.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft gedaagde terecht toepassing gegeven aan artikel 2.8, aanhef en onder a, van de Verordening en is er ook geen sprake van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, van de Verordening, omdat betrokkene bezwaar had kunnen maken respectievelijk beroep had kunnen instellen tegen het uitblijven van een besluit.
Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij is aangevoerd dat de behandeling van de aanvraag te lang heeft geduurd en dat betrokkene vanwege de oplopende kosten van het aanhouden van twee huizen niet langer op het besluit op bezwaar kon wachten, zodat gedaagde toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule van artikel 8, eerste lid, van de Verordening.
Gedaagde heeft in hoger beroep aangevoerd dat de lange afhandelingsduur verband hield met benodigd onderzoek. Betrokkene heeft bovendien gedaagde door de woning aan [het adres 2] te kopen en vervolgens aan te passen voor een voldongen feit gesteld, waardoor andere opties voor adequate huisvesting van betrokkene, waaronder aanpassing van de door hem verlaten woning aan de Kruitweg, niet meer mogelijk waren.
In hetgeen in hoger beroep - grotendeels bij wijze van herhaling van het gestelde in eerste aanleg - is aangevoerd noch anderszins in de voorhanden gegevens heeft de Raad aanknopingspunten gevonden om in andere zin dan de rechtbank te oordelen.
De Raad voegt daaraan toe, dat betrokkene al vóór het passeren van de koopakte op 31 augustus 2000 - zowel bij brief van 22 augustus 2000 als bij besluit van 2 februari 1995 - door gedaagde op de hoogte was gesteld van de in de Verordening neerlegde eis dat met de werkzaamheden van de aanpassing van de woning geen aanvang mocht worden gemaakt voordat gedaagde een positief besluit had genomen op de aanvraag tot verlening van de financiële tegemoetkoming. Door de woning desondanks zonder enig voorbehoud op dit punt te kopen (en vervolgens aan te passen) heeft betrokkene zichzelf in de positie gebracht dat hij voor dubbele woonlasten kwam te staan en heeft hij gedaagde de mogelijkheid ontnomen om te komen tot - goedkopere, adequate - oplossingen voor de huisvesting van betrokkene.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.I. 't Hooft als voorzitter en mr. Th.G.M. Simons en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert als leden, in tegenwoordigheid van I.D. Veldman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 april 2004.