ECLI:NL:CRVB:2004:AP0493

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/4803 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor niet door een onderaannemer betaalde premies ingevolge de sociale werknemersverzekeringen

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van appellante voor niet door een onderaannemer betaalde premies ingevolge de sociale werknemersverzekeringen. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank te Dordrecht. De rechtbank had op 20 juli 2001 geoordeeld dat appellante aansprakelijk was voor premies die niet door haar onderaannemer waren betaald. De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op 1 januari 2002, waarbij de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats trad van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). Appellante, vertegenwoordigd door mr. R.S. Ferouge, heeft in hoger beroep de gronden van haar beroep aangevoerd, maar is niet verschenen op de zitting van 11 mei 2004.

De Centrale Raad van Beroep heeft het besluit van 17 november 1999 van het Uwv beoordeeld, waarin appellante aansprakelijk werd gesteld op grond van artikel 16b van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) voor niet betaalde premies door haar onderaannemer. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat de argumenten van appellante in hoger beroep een herhaling waren van eerdere stellingen. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen en heeft deze bevestigd. De Raad oordeelt dat de berekening van het aantal gewerkte uren door de onderaannemer op basis van omzetgegevens aanvaardbaar was, gezien de onvolledigheid van de manurenadministratie.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en houdt in dat appellante aansprakelijk blijft voor de niet betaalde premies, zonder dat er termen zijn om de kosten van het geding te compenseren.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
01/4803 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante]., gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante is mr. R.S. Ferouge, belastingadviseur bij Loyens & Loeff te Amsterdam, op de bij een aanvullend beroepschrift van 23 oktober 2001 aangevoerde gronden bij de Raad in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank te Dordrecht onder dagtekening 20 juli 2001, reg.nr. AWB 99/1099, gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een op 13 december 2001 gedateerd verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 11 mei 2004, waar partijen -met voorafgaand bericht- niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 17 november 1999 is appellante op grond van artikel 16b van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) aansprakelijk gesteld voor niet door [naam onderaannemer] handelend onder de naam [naam bedrijf onderaannemer] ([naam bedrijf onderaannemer]), een onderaannemer van appellante, betaalde premies ingevolge de sociale werknemersverzekeringen, ten bedrage van ¦ 21.916,93 terzake van de premiejaren 1992 tot en met 1994.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en heeft daartoe het volgende overwogen waarbij appellante is aangeduid als eiseres en gedaagde als verweerder:
" [naam bedrijf onderaannemer] heeft in de in geding zijnde jaren werkzaamheden verricht voor eiseres, onder meer in de persoon van [werknemer onderaannemer] en [naam onderaannemer].
De betwisting van eiseres van de verzekeringsplicht van [werknemer onderaannemer] stuit af op het in rechte vaststaande besluit van 7 november 1995, waarin verweerder heeft vastgesteld dat [naam bedrijf onderaannemer] op grond van artikel 4 van de sociale verzekeringswetten verzekeringsplichtig is voor [werknemer onderaannemer].
Verweerder heeft artikel 16b van de CSV niet van toepassing geacht op [naam onderaannemer]. Partijen verschillen van mening over het aantal door [naam onderaannemer] gewerkte uren. Eiseres heeft in dit verband gesteld dat verweerder zich had moeten baseren op de zich bij de stukken bevindende, op de manurenregistratie gebaseerde, berekening van mr. drs. L.A.M. Donker, die hoger uitkomt dan verweerders berekening bij wege van een schatting aan de hand van de omzetgegevens.
Uit de stukken en het onderzoek ter zitting blijkt dat de verstrekte manurenadministratie niet overeenstemde met de vermelding op de facturen en dat de manurenadministratie onvolledig en oncontroleerbaar was. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het aanvaardbaar dat verweerder de door [naam onderaannemer] gewerkte uren heeft berekend bij wege van een schatting aan de hand van de omzetgegevens.
Hetgeen eiseres heeft aangevoerd kan derhalve niet leiden tot de conclusie dat verweerder de aansprakelijkstelling te hoog heeft vastgesteld.".
De Raad kan zich met deze overwegingen van de rechtbank, die, anders dan namens appellante is gesteld, wel een voldoende motivering behelzen, verenigen en maakt deze tot de zijne. Nu hetgeen in hoger beroep is aangevoerd overigens een herhaling vormt van hetgeen in eerste aanleg is gesteld, komt de aangevallen uitspraak gelet op het vorenstaande voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. B.J. van der Net, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2004.
(get.) B.J. van der Net
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls