ECLI:NL:CRVB:2004:AP0527

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/6100 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar wegens te late indiening van gronden

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van appellante, C.V., door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op 1 januari 2002, waarbij het Uwv in de plaats is getreden van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). Appellante heeft op 15 januari 2004 hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 oktober 2003, waarin het beroep tegen het besluit van 11 november 2002 ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellante niet voldeed aan de formele vereisten van het bezwaarschrift zoals gesteld in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Tijdens de zitting op 11 mei 2004 is appellante niet verschenen, terwijl gedaagde zich liet vertegenwoordigen door mr. F. Verhaart. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 1 juni 2004 bevestigd dat het hoger beroep niet kon slagen. De Raad oordeelde dat appellante voldoende tijd had gehad om haar gronden te formuleren en dat er geen reden was om aan te nemen dat de complexiteit van de zaak meer tijd vereiste. De Raad concludeerde dat het te laat indienen van de gronden niet op gedaagde kon worden afgewenteld.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, dat betrekking heeft op de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaarschriften en de naleving van de formele vereisten, en bevestigt dat gedaagde op juiste gronden heeft gehandeld door appellante niet-ontvankelijk te verklaren in haar bezwaar.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/6100 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
C.V. [naam C.V.], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. H.L. Verweel, advocaat te Spijkenisse, op bij aanvullend beroepschrift (met bijlagen) van 15 januari 2004 aangevoerde gronden bij de Raad hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Amsterdam onder dagtekening 28 oktober 2003, reg.nr. AWB 01/3067 CSV, tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift, gedateerd 3 februari 2004 ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 11 mei 2004, waar appellante -met voorafgaand bericht- niet is verschenen. Gedaagde heeft zich bij die gelegenheid doen vertegenwoordigen door mr. F. Verhaart, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of gedaagde appellante bij besluit van 11 november 2002 op juiste gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het feit dat appellante bij het instellen van bezwaar één van de ingevolge artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestelde formele vereisten van het bezwaarschrift niet in acht heeft genomen.
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 11 november 2002 ongegrond verklaard en daarbij geoordeeld dat de in het Reglement behandeling bezwaarschriften Lisv 2001 - in welk reglement gedaagde regels heeft vastgelegd over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de bezwaarschriftprocedure ingevolge de Awb - neergelegde beleidsregel ten aanzien van het herstellen van vormverzuimen hem niet onredelijk voorkomt.
De Raad verenigt zich met dit oordeel van de rechtbank en onderschrijft het standpunt alsmede de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd. Hetgeen appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht is een herhaling van hetgeen appellante in eerste aanleg heeft aangevoerd betreffende het motiveringsbeginsel en de complexiteit van deze zaak. Bij brief van 7 mei 2001 zijn aan appellante de onderliggende stukken toegezonden waarop het besluit van 16 februari 2001, zijnde de correctienota's, is gebaseerd.
Gedaagde heeft appellante, nadat het op 12 maart 2001 gedateerde bezwaarschrift tijdig was ingediend, overeenkomstig het hierboven aangehaalde reglement bij brief van 7 mei 2001 in de gelegenheid gesteld om het verzuim binnen vier weken te herstellen. Appellante heeft niet binnen de gestelde termijn haar verzuim hersteld. Pas nadat de termijn was verstreken heeft appellante om uitstel verzocht, zodat gedaagde haar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar.
Onder verwijzing naar de beleidsregels van gedaagde ten aanzien van het herstellen van vormverzuimen merkt de Raad op dat gedaagde aan het bepaalde in artikel 6:6 van de Awb niet een onredelijke beleidstoepassing heeft gegeven.
De Raad merkt nog op dat appellante vanaf het indienen van het bezwaar op 12 maart 2001 ruimschoots de tijd heeft gehad om een begin te maken met het formuleren van de gronden en dat appellante de gronden had kunnen aanvullen. De Raad is niet gebleken van een zodanige complexiteit van de zaak dat meer tijd gegeven zou moeten worden om de gronden in te dienen. Zeker ook gelet op het feit dat appellante in deze wordt vertegenwoordigd door een professionele gemachtigde is de Raad van oordeel dat het te laat indienen van de gronden niet op gedaagde afgewenteld mag worden.
Uit op het vorenoverwogene volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. B.J. van der Net, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2004.
(get.) B.J. van der Net
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls