ECLI:NL:CRVB:2004:AP0994

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/587 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek om bijzondere bijstand in tandartskosten

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. D.H. Sloof, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 18 december 2001, waarin het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere werd gegrond verklaard. Dit besluit, dat op 25 januari 2001 was genomen, weigerde bijzondere bijstand voor tandartskosten. De rechtbank had het besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 20 april 2004.

De Raad overweegt dat de Ziekenfondswet voor tandheelkundige hulp als een toereikende voorziening moet worden beschouwd, waardoor artikel 17 van de Algemene bijstandswet (Abw) in beginsel aan toekenning van bijzondere bijstand in de weg staat. Het derde lid van artikel 17 biedt echter de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen bijstand te verlenen, mits er zeer dringende redenen zijn. De Raad heeft echter geen aanwijzingen gevonden dat er in dit geval sprake was van een noodsituatie die een uitzondering rechtvaardigde.

De verklaringen van de tandarts van appellante gaven geen aanleiding om te concluderen dat er dringende redenen waren voor het verlenen van bijzondere bijstand. Daarom bevestigde de Centrale Raad de uitspraak van de rechtbank, waarbij de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand werd gehandhaafd. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/587 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. D.H. Sloof, advocaat te Almere, op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 18 december 2001, reg.nr. 01/224 NABW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 20 april 2004, waar voor appellante is verschenen mr. Sloof, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. P.C. Versneij, werkzaam bij de gemeente Almere.
II. MOTIVERING
Aan de gedingstukken en het verhandelde ter zitting ontleent de Raad de volgende feiten en omstandigheden.
Op 24 oktober 2000 heeft appellante zich tot gedaagde gewend met het verzoek om in aanmerking te worden gebracht voor bijzondere bijstand in tandartskosten, meer in bijzonder de kosten van twee etsbruggen.
Bij besluit van 20 november 2000, in bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 januari 2001, heeft gedaagde deze aanvraag afgewezen. Gedaagde heeft, na daarover medisch advies bij de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst Flevoland te hebben ingewonnen, geoordeeld dat niet is gebleken dat het gaat om uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten in de zin van artikel 39 van de Algemene bijstandswet (Abw).
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met een bepaling omtrent het griffierecht - het tegen het besluit van 25 januari 2001 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Hieraan is ten grondslag gelegd dat gedaagde artikel 17 van de Abw aan de weigering ten grondslag had moeten leggen.
Namens appellante is tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld voorzover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. In hoofdzaak is daartoe aangevoerd dat uit de verklaringen van tandarts J. te Velde van
28 november 2000 en 23 februari 2001 blijkt dat er dringende redenen aanwezig zijn om tot verlening van de gevraagde bijstand over te gaan.
De Raad overweegt als volgt.
Zoals de Raad reeds vaker heeft overwogen is de Ziekenfondswet voor de kosten van tandheelkundige hulp als een aan de Abw voorliggende, toereikende en passende voorziening aan te merken, gelet op aanspraken op tandheelkundige hulp voor verzekerden als appellante omschreven in de Regeling tandheelkundige hulp ziekenfondsverzekering. Dit brengt mee dat artikel 17, eerste lid, van de Abw in beginsel aan toekenning van bijzondere bijstand in bedoelde kosten in de weg staat.
Het derde lid van artikel 17 van de Abw biedt de mogelijkheid om in afwijking van de voorgaande leden, in bedoelde kosten bijstand te verlenen indien en zolang, gelet op alle omstandigheden, daartoe zeer dringende redenen aanwezig zijn. Blijkens de Memorie van Toelichting dient daarbij gedacht te worden aan noodsituaties. De hiervoor vermelde overgelegde verklaringen van de behandelend tandarts van appellante bieden de Raad geen enkel aanknopingspunt om te oordelen dat in het geval van appellante van een noodsituatie in de zin van het derde lid van artikel 17 van de Abw sprake was. Dat betekent dat gedaagde niet de bevoegdheid toekwam om appellante bijzondere bijstand toe te kennen voor de hier besproken kosten.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten, in tegenwoordigheid van mr. P.E. Broekman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2004.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) P.E. Broekman
MvK06054