de erven van wijlen [betrokkene], gewoond hebbende te [woonplaats], appellanten,
Stichting Ziekenfonds VGZ, gevestigd te Eindhoven, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellanten heeft mr. H. Houtsmuller, advocaat te Hilversum, op de bij een aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 15 mei 2002, reg.nr. 01/1253 ZFW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellanten en gedaagde hebben nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 14 april 2004. Appellanten hebben zich laten vertegenwoordigen door M. Muller, weduwnaar van [betrokkene] (hierna: betrokkene), met bijstand van mr. Houtsmuller en B. Felperlaan, arts te Baarn. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A. Booy Liewes, medewerker juridische zaken bij gedaagde, en H. van de Werf, medisch adviseur van gedaagde.
Voor de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
De Raad gaat, mede gelet op de gedingstukken, uit van de volgende feiten.
Bij betrokkene is borstkanker - met uitzaaiingen in de lever - geconstateerd, waarvoor zij gedurende twee jaar (tot haar overlijden op 1 december 2001) is behandeld met chemotherapie. In juni 2000 is zij, naast de chemotherapie, gestart met niet-toxische tumortherapie. Deze therapie, die bekend staat als de Houtsmullertherapie, bestaat uit het innemen van een combinatie van uit voedingsstoffen geïsoleerde middelen, die magistraal worden bereid.
Bij brief van 9 oktober 2000 heeft betrokkene gedaagde in het kader van de Ziekenfonds-wet verzocht om volledige vergoeding van onder meer de magistraal bereide middelen Megagenistin, Epigallo-catechine en KSM-itake.
Bij primair besluit van 14 november 2000 heeft gedaagde volledige vergoeding van de gevraagde middelen geweigerd.
Bij het bestreden besluit van 15 augustus 2001 heeft gedaagde, overeenkomstig het advies van het College voor zorgverzekeringen (hierna: Cvz) van 9 augustus 2001, het bezwaar tegen het besluit van 14 november 2000 ongegrond verklaard. Daarbij heeft gedaagde zich op het standpunt gesteld dat weliswaar in beginsel aanspraak kan worden gemaakt op vergoeding van door een arts voorgeschreven magistraal bereide middelen, maar dat de gevraagde middelen Megagenistin, Epigallo-catechine en KSM-itake niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat die magistrale bereidingen niet kunnen worden beschouwd als rationele therapie bij kanker.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van 15 augustus 2001 ongegrond verklaard. Daarbij is onder meer overwogen dat de beschik-bare gegevens (brieven van artsen, het handboek Nutritional Oncology en de - bij brief van 6 oktober 2000 van de arts J.K. Bolhuis te Dieren aan gedaagde overgelegde - lijst van 38 gerandomiseerde studies naar het effect van voedingssupplementen op kanker) niet kunnen worden aangemerkt als (objectief) wetenschappelijk verantwoorde gerando-miseerde onderzoeken, nu deze gegevens geen inzicht geven in de onderhavige door betrokkene gebruikte middelen bij de specifieke indicatie van betrokkene.
Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij hebben aangevoerd dat het besluit van 15 augustus 2001 onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. Volgens appellanten blijkt uit het advies van het Cvz niet dat toetsing heeft plaatsgevonden aan de hand van wetenschappelijke bronnen. Tevens hebben zij naar voren gebracht dat in dat advies geen woord wordt gewijd aan de overgelegde lijst van onderzoeken.
De Raad is van oordeel dat het hoger beroep doel treft, omdat het besluit van 15 augustus 2001 - in strijd met artikel 7:12, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht - niet op een deugdelijke motivering berust. Zowel aan het besluit van 14 november 2000 als aan het besluit van 15 augustus 2001 ligt geen controleerbaar medisch advies aan gedaagde ten grondslag. In feite is het in het besluit van 15 augustus 2001 neergelegde standpunt van gedaagde gebaseerd op het advies van het Cvz. Daarin is niet meer vermeld dan dat de medisch-farmaceutisch adviseur van het Cvz kennis heeft genomen van de stukken, op grond waarvan hij - kennelijk - van oordeel is dat geen van de gevraagde middelen kan worden beschouwd als rationele therapie bij kanker. De medisch-farmaceutisch adviseur is echter niet (gemotiveerd) ingegaan op de, ter onderbouwing van de aanvraag, aan gedaagde overgelegde lijst van onderzoeken. Ook overigens wordt daaraan in de besluiten van 14 november 2000 en 15 augustus 2001 niet op enigerlei wijze aandacht besteed.
Uit het voorgaande volgt dat, met vernietiging van de aangevallen uitspraak, het beroep gegrond dient te worden verklaard en het besluit van 15 augustus 2001 dient te worden vernietigd.
Gedaagde dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij tevens dient te worden betrokken hetgeen van de zijde van appellanten in deze procedure met betrekking tot het bestaan van wetenschappelijke publicaties overigens naar voren is gebracht.
De Raad ziet ten slotte aanleiding gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellanten, begroot op € 644,-- in beroep en € 644,-- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 15 augustus 2001;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1.288,--;
Bepaalt dat gedaagde aan appellanten het betaalde griffierecht van in totaal € 109,23 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. M.I. 't Hooft als voorzitter en mr. drs. Th.G.M. Simons en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert als leden, in tegenwoordigheid van I.J.M. Peereboom-Nieuwenburg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2004.
(get.) I.J.M. Peereboom-Nieuwenburg.