ECLI:NL:CRVB:2004:AP1032

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/3258 WTS + 02/3259 WTS
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janssen
  • J.Th. Wolleswinkel
  • G.J.H. Doornewaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming in studiekosten voor deeltijdstudenten in het hoger onderwijs

In deze zaak gaat het om de vraag of appellante recht heeft op een tegemoetkoming in de studiekosten voor het studiejaar 2001-2002. Appellante, die als deeltijdstudent aan de Christelijke Hogeschool Ede een opleiding voor leraar in een tekortvak volgde, diende op 11 juni 2001 een aanvraag in voor de Tegemoetkoming Studiekosten WTS 18+. Gedaagde, de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, stelde dat het op dat moment nog niet mogelijk was om een aanvraag voor het studiejaar 2001-2002 in te dienen, omdat de regeling voor studerenden met ingang van dat studiejaar een drastische wijziging zou ondergaan. Appellante betwistte dit en stelde dat zij recht had op een tegemoetkoming op basis van de meest gunstige regeling, namelijk de Wet tegemoetkoming studiekosten (WTS) of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS).

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 26 maart 2004 en op 7 mei 2004 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat appellante geen recht had op de gevraagde tegemoetkoming, omdat de WTS niet meer van toepassing was voor het studiejaar 2001-2002. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aanvraag van appellante, die was ingediend voordat de WTOS van kracht werd, niet kon leiden tot een tegemoetkoming. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak in stand kon blijven en dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend.

Uitspraak

02/3258 WTS en 02/3259 WTS
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep , gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft op bij aanvullend beroepschrift van 17 juli 2002 aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 23 mei 2002,
nrs. WTSBTS 01/1656 en WTSBTS 02/393, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift (met bijlage), gedateerd 19 augustus 2002, ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 26 maart 2004, waar voor appellante is verschenen A. Bil, echtgenoot van appellante, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M. van der Toorn, werkzaam bij de Informatie Beheer Groep.
II. MOTIVERING
Appellante is met ingang van het studiejaar 2001-2002 als deeltijdstudent bij de Christelijke Hogeschool Ede een opleiding gaan volgen voor leraar in een zogeheten tekortvak.
Reeds vóór aanvang van het studiejaar heeft appellante op 11 juni 2001 een aanvraag Tegemoetkoming Studiekosten WTS 18+ betreffende het studiejaar 2001-2002 ingediend. Dit heeft zij gedaan door middel van een formulier "Tegemoetkoming studiekosten WTS 18+ aanvraag 2000-2001", waarbij zij het jaartal heeft veranderd in 2001-2002.
Gedaagde heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten tijde van de aanvraag van appellante nog niet mogelijk was om een aanvraag voor het studiejaar 2001-2002 in te dienen omdat de regeling voor studerenden, zoals die tot en met het studiejaar 2000-2001 gold, met ingang van het studiejaar 2001-2002 een drastische wijziging zou ondergaan, met name waar het de te hanteren inkomensnormen betreft.
Appellante heeft daarop gesteld dat zij in aanmerking wil komen voor een tegemoet-koming in de studiekosten op grond van de voor haar meest gunstige regeling; zij is van mening dat zij op grond van de Wet tegemoetkoming studiekosten (WTS) dan wel hoofdstuk 10 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) gedurende vier jaar recht heeft op een tegemoetkoming in de studiekosten.
Bij - het in hoger beroep ter informatie overgelegde - besluit van 17 mei 2002 heeft gedaagde aan appellante een "Tegemoetkoming leraren" toegekend voor het studiejaar 2001-2002.
Gelet op hetgeen appellante ter zitting heeft doen verklaren is tussen partijen nog uitsluitend in geschil of appellante met ingang van het studiejaar 2001-2002 recht heeft op een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van de Wet tegemoetkoming studiekosten (WTS).
Evenals de rechtbank beantwoordt de Raad die vraag ontkennend. Daartoe overweegt de Raad het volgende.
Appellante is met ingang van 1 september 2001 de opleiding aan de Christelijke Hogeschool Ede gaan volgen. Met ingang van 1 augustus 2001 is de Wet tegemoet-koming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) in werking getreden. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad dienen aanspraken van een verzekerde in beginsel beoordeeld te worden naar de regelgeving zoals die van kracht was in het tijdvak waarop die aanspraken betrekking hebben. De Raad ziet geen aanleiding om hier in het kader van een tegemoetkoming in de studiekosten anders over te oordelen. In het onderhavige geval gaat het om een tegemoetkoming in de studiekosten voor het studiejaar 2001-2002, in welk jaar de WTS - met uitzondering van enige overgangsrechtelijke bepalingen in hoofdstuk 10 van de WTOS waaraan appellante niet voldoet omdat zij niet op
31 juli 2001 een tegemoetkoming ontving op grond van hoofdstuk IV van de WTS - niet meer van toepassing was, maar waarop de WTOS van toepassing was. Dat appellante haar aanvraag heeft ingediend op een tijdstip dat de WTOS nog niet van toepassing was kan hieraan niet afdoen, gelet op het feit dat de aanvraag betrekking heeft op het studiejaar 2001-2002.
Gelet op het bovenstaande is hetgeen appellante overigens heeft aangevoerd niet relevant.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, in stand kan blijven.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Raad beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. J.Th. Wolleswinkel en mr. G.J.H. Doornewaard als leden, in tegenwoordigheid van drs. T.R.H. van Roekel als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2004.
(get.) J. Janssen.
(get.) T.R.H. van Roekel.