ECLI:NL:CRVB:2004:AP1071
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- J.Th. Wolleswinkel
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Beoordeling arbeidsongeschiktheid en WAO-uitkering bij aanvang verzekering
In deze zaak gaat het om de vraag of appellante bij aanvang van haar verzekering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) reeds volledig arbeidsongeschikt was en of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om de WAO-uitkering te weigeren. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv van 5 augustus 1999, waarin haar aanvraag voor een uitkering werd afgewezen. De rechtbank 's-Hertogenbosch verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij hoger beroep instelde.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellante op 10 juni 1999 door verzekeringsarts L.P. Otto is onderzocht en dat er ook een arbeidsdeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden. De Raad concludeert dat appellante bij aanvang van haar verzekering op 7 september 1998 reeds volledig arbeidsongeschikt was. Dit werd onderbouwd door medische rapporten die aantoonden dat er al voor deze datum sprake was van degeneratieve veranderingen in de halswervelkolom. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de uitkering te weigeren op basis van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAO.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is openbaar gedaan op 7 mei 2004, waarbij de betrokken rechters de beslissing hebben genomen in aanwezigheid van de griffier.