ECLI:NL:CRVB:2004:AP1119
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van der Wiel
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de gedifferentieerde premie voor kleine werkgevers in het kader van de WAO
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2004, staat de vraag centraal of appellante terecht voor het premiejaar 2000 als kleine werkgever is aangemerkt en of de hoogte van de gedifferentieerde premie correct is vastgesteld. Appellante, vertegenwoordigd door haar directeur en een advocaat, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die haar beroep niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat appellante geen procesbelang meer had, omdat gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), haar inzicht had gegeven in de berekening van de WAO-uitkering van een ex-werknemer, [B.].
De Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad stelt vast dat de arbeidsongeschiktheid van [B.] is ontstaan tijdens zijn dienstverband bij appellante en dat dit van invloed is op de vaststelling van de gedifferentieerde premie. De Raad benadrukt dat appellante, ondanks dat zij niet op de hoogte was van het besluit tot toekenning van de WAO-uitkering aan [B.], alsnog de mogelijkheid had om bezwaar te maken tegen dat besluit. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken om te onderbouwen dat de gronden die appellante aanvoert in het kader van de WAO-uitkering niet relevant zijn voor de beoordeling van de gedifferentieerde premie.
Uiteindelijk komt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak vernietigd moet worden en verklaart het beroep ongegrond. Tevens wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn vastgesteld op € 644,--. De Raad bepaalt ook dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het betaalde recht van € 327,-- aan appellante moet vergoeden.