ECLI:NL:CRVB:2004:AP1514

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4502 NABW + 04/102 NABW + 04/2295 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • G.M.T. Berkel-Kikkert
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de ingangsdatum van de woonkostentoeslag en schadevergoeding

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, die op 21 juli 2003 een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn heeft bevestigd. De zaak betreft de ingangsdatum van de woonkostentoeslag en een verzoek om schadevergoeding. Appellant had eerder bij de Dienst Werk & Inkomen van de gemeente Apeldoorn een aanvraag ingediend voor bijstand, inclusief bijzondere bijstand voor woonkosten, met een verzoek om deze bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen vanaf 1 september 1997. De gemeente kende de bijstand toe met ingang van 1 september 1998, wat appellant niet accepteerde en hiertegen bezwaar maakte. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, maar de Centrale Raad van Beroep (CRvB) vernietigde deze uitspraak gedeeltelijk en oordeelde dat de ingangsdatum van de woonkostentoeslag moest worden vastgesteld op 25 augustus 1998, de datum van de aanvraag. Na deze uitspraak heeft de gemeente een nieuw besluit genomen, maar appellant maakte opnieuw bezwaar, wat leidde tot verdere rechtszaken.

De rechtbank heeft in een latere uitspraak het besluit van de gemeente van 24 juli 2002 vernietigd en geoordeeld dat de gemeente een nieuw besluit moest nemen over de schadevergoeding. De CRvB bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van 23 september 2003 niet-ontvankelijk, maar verklaarde het beroep tegen het besluit van 11 december 2003 ongegrond. Appellant had verzocht om schadevergoeding van € 20.000.000, maar dit verzoek werd afgewezen omdat het niet voldoende onderbouwd was en niet gerelateerd aan de besluiten in deze zaak. De CRvB oordeelde dat de gemeente correct had gehandeld in de uitvoering van de eerdere uitspraken en dat de berekening van de schadevergoeding juist was.

Uitspraak

03/4502 NABW
04/102 NABW
04/2295 NABW
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Appellant heeft op de bij zijn beroepschrift (met bijlagen) aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 21 juli 2003, reg.nr. 02/1242 NABW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 23 december 2003 heeft de rechtbank Zutphen een aldaar door appellant ingediend beroepschrift tegen een besluit van 23 september 2003 van gedaagde doorgezonden naar de Raad.
Op 11 december 2003 heeft gedaagde een besluit tot wijziging van het besluit van 23 september 2003 genomen. Daarvan heeft gedaagde aan de Raad mededeling gedaan.
Het geding is, gevoegd met de gedingen, geregistreerd onder de nummers 03/3459 WAO, 04/1064 WAO, 03/3458 WW, 04/1063 WW en 03/4513 NABW, behandeld ter zitting van 27 april 2004, waar appellant in persoon is verschenen en waar gedaagde zich, zoals tevoren aangekondigd, niet heeft laten vertegenwoordigen.
Na de gevoegde behandeling ter zitting zijn de gedingen weer gesplitst. In de onderhavige zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. MOTIVERING
Aan de aangevallen uitspraak - waarin appellant als eiser is aangeduid, en gedaagde als verweerder - ontleent de Raad de volgende, door partijen niet weersproken feiten:
"Op 25 augustus 1998 heeft eiser zich bij de Dienst Werk & Inkomen van verweerder gemeente vervoegd ter verkrijging van bijstand in de kosten van levensonderhoud en tevens, voor zover hier van belang, bijzondere bijstand voor woonkosten. Op het op 5 september 1998 ondertekende aanvraagformulier heeft eiser verzocht om een uitkering ingevolge de IOAW en om bijzondere bijstand vanaf 1 september 1997.
Bij besluit van 8 oktober 1998 heeft verweerder eiser met ingang van 1 september 1998 een uitkering ingevolge de IOAW toegekend.
Bij een tweede besluit, eveneens van 8 oktober 1998, heeft verweerder eiser met ingang van 1 september 1998 bijzondere bijstand voor woonkosten (woonkostentoeslag) toegekend.
Tegen deze besluiten heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij besluit van 16 april 1999 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dat besluit heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van
7 december 1999, nr. 99/527 IOAW/NABW, heeft de rechtbank dit beroep ongegrond verklaard.
Vervolgens heeft eiser hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Bij uitspraak van 11 december 2001, nr. 00/547 NIOAW/NABW, heeft de CRvB:
- de uitspraak van de rechtbank vernietigd, voor zover daarbij het beroep gericht tegen de ingangsdatum van de bijzondere bijstand voor woonkosten ongegrond is verklaard;
- het inleidend beroep in zoverre gegrond verklaard en het bestreden besluit van 16 april 1999 in zoverre vernietigd;
- bepaald dat verweerder in zoverre een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- de uitspraak van de rechtbank voor het overige bevestigd.
Voor wat betreft de ingangsdatum van de woonkostentoeslag heeft de CRvB overwogen - kort samengevat - dat niet is gebleken van een aanvraag om woonkostentoeslag van vóór 25 augustus 1998, en voorts dat verweerder niet genoegzaam heeft gemotiveerd om welke reden de ingangsdatum van de woonkostentoeslag niet is bepaald op de datum van de aanvraag.
Ter uitvoering van de uitspraak van de CRvB heeft verweerder op 1 maart 2002 een nieuw besluit genomen, waarbij het primaire besluit van 8 oktober 1998 tot toekenning van een woonkostentoeslag met ingang van 1 september 1998 in dier voege wordt gewijzigd, dat de ingangsdatum wordt bepaald op 25 augustus 1998.
Tegen dit besluit van 1 maart 2002 heeft eiser bezwaar gemaakt bij een aan verweerder gerichte brief van 9 april 2002. Bij het thans bestreden besluit van 24 juli 2002 heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard.".
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank
- het tegen het besluit van 24 juli 2002 ingestelde beroep gegrond verklaard;
- dat besluit vernietigd;
- het beroep tegen het besluit van 1 maart 2002 gegrond verklaard, voorzover daarbij is nagelaten een beslissing te nemen omtrent het verzoek van appellant om schadevergoeding;
- dat besluit in zoverre vernietigd;
- bepaald dat gedaagde in zoverre een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen;
- het beroep tegen het besluit van 1 maart 2002 voor het overige ongegrond verklaard;
- gedaagdes gemeente gelast aan appellant het betaalde griffierecht te vergoeden.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voorzover het beroep tegen het besluit van 1 maart 2002 voor het overige ongegrond is verklaard.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
03/4502 NABW
Aan de door appellant aangevochten uitspraak van de rechtbank ligt ten grondslag dat gedaagde bij het besluit van 1 maart 2002 wat de nadere bepaling van de ingangsdatum van de woonkostentoeslag (op 25 augustus 1998) betreft naar het oordeel van de rechtbank een correcte uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de Raad van 11 december 2001.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank op dit punt. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met het beroep in eerste aanleg, geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad dan ook niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
Dit leidt er toe dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
04/102 NABW en 04/2295 NABW
In zijn uitspraak van 11 december 2001 heeft de Raad overwogen dat gedaagde bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar tevens aandacht moet besteden aan de vraag in hoeverre er termen zijn om schade te vergoeden. Dit heeft voor de rechtbank aanleiding gevormd om het beroep tegen het besluit van 1 maart 2002 gegrond te verklaren, voor- zover daarbij is nagelaten een beslissing te nemen omtrent het verzoek van appellant om schadevergoeding en te bepalen dat gedaagde in zoverre een nieuw besluit op bezwaar neemt.
Bij besluit van 23 september 2003 (04/102 NABW) heeft gedaagde - ter uitvoering van genoemde uitspraken - aan appellant wettelijke rente toegekend vanaf 25 augustus 1998 tot 28 februari 2002 over een bedrag van € 35,97. Gelet hierop, en in aanmerking genomen dat met dit besluit niet volledig is tegemoetgekomen aan het verzoek om schadevergoeding van appellant, moet het beroep van appellant op de voet van de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 6:24 van de Awb geacht worden mede te zijn gericht tegen het besluit van 23 september 2003.
Bij besluit van 11 december 2003 (04/2295 NABW) heeft gedaagde het besluit van 23 september 2003 gewijzigd in die zin dat vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente tot een bedrag van € 11,-- is toegekend en voor het overige is afgewezen. Hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het besluit van 23 september 2003 geldt eveneens voor het besluit van 11 december 2003, zodat het beroep van appellant geacht moet worden mede te zijn gericht tegen het besluit van 11 december 2003.
Nu het besluit van 11 december 2003 geheel in de plaats is gekomen van het besluit van 23 september 2003 moet het beroep tegen het besluit van 23 september 2003 vanwege het ontbreken van rechtens relevant belang bij een beoordeling van dat besluit niet-ontvankelijk worden verklaard.
Met betrekking tot het beroep tegen het besluit van 11 december 2003 overweegt de Raad het volgende.
Het bij dat besluit toegekende bedrag aan schadevergoeding is gebaseerd op een berekening van de wettelijke rente over de nabetaling van de woonkostentoeslag over de periode van 25 augustus 1998 tot 1 september 1998, zijnde een bedrag van € 35,97. Uitgaande van een nabetaling op 28 februari 2002 heeft gedaagde de wettelijke rente over € 35,97 gedurende de periode van 25 augustus 1998 tot 28 februari 2002 berekend op € 9,12. Dit bedrag heeft gedaagde afgerond op € 11,--.
De aan het toegekende bedrag ten grondslag liggende berekening komt de Raad niet onjuist voor. Nu de Raad voorts niet van andere met het door de Raad vernietigde besluit van 16 april 1999 verband houdende schadeposten is gebleken, is de conclusie dat het beroep tegen het besluit van 11 december 2003 ongegrond moet worden verklaard.
Verzoek om veroordeling tot schadevergoeding
Appellant heeft in hoger beroep verzocht om veroordeling van gedaagde tot vergoeding van schade tot een bedrag van € 20.000.000,--. Nog daargelaten dat het gevorderde bedrag niet op inzichtelijke wijze is onderbouwd, valt niet in te zien dat de gestelde schade op enigerlei wijze is gerelateerd aan de hier in geding zijnde besluiten. Het verzoek om gedaagde te veroordelen tot het vergoeden van schade moet dan ook worden afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad evenmin aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 23 september 2003 niet-ontvankelijk;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 11 december 2003 ongegrond;
Wijst het verzoek van appellant om veroordeling van gedaagde tot vergoeding van schade af.
Aldus gegeven door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert en mr. R.H.M. Roelofs als leden, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2004.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) L. Jörg.