[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. F. van der Hoef, advocaat te Bergum, op daartoe nader aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, nr. 98/2063, van 19 december 2001, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is, gevoegd met drie andere beroepszaken van appellant, behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 15 april 2004. Appellant is in persoon verschenen en namens gedaagde is verschenen mr. drs. R.H.L. Niehof, werkzaam bij het Uwv.
De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten.
In het Handelsregister is op 1 november 1992 de eenmanszaak [naam B.V. i.o.] ingeschreven. Op 31 december 1993 is [naam B.V. i.o.] verkocht aan [naam B.V.] Op 3 februari 1994 is [naam B.V.] in staat van faillissement verklaard. Gedaagde heeft uit verricht onderzoek geconcludeerd dat appellant feitelijk de leiding had over [naam B.V. i.o.] en hem bij besluit van 29 mei 1997 hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de door [naam B.V. i.o.] over 1993 onbetaald gelaten premies ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten ad f 212.743,-- Bij het bestreden besluit van 18 januari 1999 heeft gedaagde het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 mei 1997 ongegrond verklaard. De hoofdelijke aansprakelijkstelling berust op het bepaalde in artikel 16c, eerste lid, sub b, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV). Weliswaar stond een ander als eigenaar van [naam B.V. i.o.] in het Handelsregister vermeld, maar gedaagde is van mening dat uit onderzoek voldoende duidelijk is gebleken dat appellant feitelijk de leiding had en feitelijk als werkgever van de werknemers van [naam B.V. i.o.] was aan te merken.
De rechtbank heeft gedaagdes standpunt onderschreven.
Appellant heeft bestreden dat hij de feitelijke leiding had, hij was slechts adviseur.
De Raad overweegt als volgt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 16c, eerste lid, aanhef en sub b, van de CSV is hoofdelijk aansprakelijk voor de premie en de voorschotpremie verschuldigd door twee of meer werkgevers: ieder van die werkgevers.
Zoals de Raad heeft overwogen in de uitspraak van 27 november 1991, AB 1992, 165, is eerst sprake van een werkgever in de zin van voornoemde bepaling als men zich organisatorisch en inhoudelijk duidelijk manifesteert als werkgever en daartoe onder omstandigheden in betekenende mate de zeggenschap heeft. Zulks zal in het bijzonder, ook in financiële zin, bij het bepalen van het algemene beleid van de onderneming tot uitdrukking dienen te komen.
Met gedaagde is de Raad van oordeel dat aan de hiervoor genoemde voorwaarden is voldaan. In zowel het proces-verbaal van de bevindingen van 28 juni 1995 als het rapport van bureau financiële onderzoeken van de Politie Twente/IJsselland van 31 augustus 1995 en het rapport van de looninspecteur van 10 november 1994 is naar het oordeel van de Raad voldoende steun te vinden voor het standpunt van gedaagde. De Raad heeft daarbij in het bijzonder het oog op de door [betrokkene 1], [betrokkene 2 en betrokkene 3] afgelegde verklaringen. Hieruit kan niet anders worden geconcludeerd dan dat het appellant was die de volledige zeggenschap over [naam B.V. i.o.] had. De enkele, niet nader onderbouwde, stelling van appellant dat hij alleen van 1 april 1993 tot 1 juli 1993 de leiding had over [naam B.V. i.o.] maakt dat niet anders.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2004.