Bij de aangevallen uitspraak, waarin appellant is aangeduid als eiser en gedaagde als verweerder, heeft de rechtbank hieromtrent het volgende overwogen:
" 2.1 Met betrekking tot de diplomatoeslag.
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep moet een werknemer die stelt een hoger loon ontvangen te hebben dan uit de loonadministratie van zijn werkgever blijkt, aantonen dat hij dat loon daadwerkelijk heeft genoten dan wel daarop rechtens aanspraak had. Vast staat dat eiser en Sips Schildersbedrijf bv in de arbeidsovereenkomst(en) niet overeengekomen zijn dat aan eiser een diplomatoeslag betaald zou worden. Voorts heeft eiser tot op heden ook feitelijk geen diplomatoeslag van deze werkgever ontvangen. Deze toeslag blijkt ook niet uit de loonadministratie van Sips schildersbedrijf bv. De rechtbank stelt dan ook vast dat eiser de betreffende diplomatoeslag tot op heden niet heeft genoten.De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld door de vraag of eiser er in is geslaagd aan te tonen dat hij op basis van de geldende CAO wel rechtens aanspraak had op deze diplomatoeslag. Het diploma van eiser, "gezel schilderen", een voortgezette opleiding van de StichtingVakopleiding Schilders- en Stucadoorsbedrijf, komt niet voor in de in artikel 18, eerste lid, van de CAO neergelegde opsomming van diploma's ter zake waarvan een diplomatoeslag dient te worden uitbetaald. Eiser heeft aangevoerd dat zijn diploma voor wat betreft het niveau overeenkomt met het meesterdiploma van de Stichting vakopleiding Schilders- en Stucadoorsbedrijf (Opleidingscentrum SVS) zoals dat vermeld wordt in artikel 18, eerste lid, onder a ten vierde, van de CAO. Eiser heeft het feit dat zijn diploma niet voorkomt in de opsomming van artikel 18, eerste lid, van de CAO verklaard uit het feit dat hij zijn diploma reeds in 1976 heeft gehaald en dat de benaming daarvan verouderd is. Eiser heeft aangegeven niet te hebben nagekeken of zijn diploma in oudere CAO's nog wel in de opsomming voorkwam. Voorts heeft eiser aangevoerd bij eerdere werkgevers in de schilderbranche op basis van hetzelfde diploma wel een diplomatoeslag te hebben ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank is uit de toepasselijke CAO bepaling niet af te leiden dat eiser recht had op een diplomatoeslag, nu het diploma van eiser daarin niet wordt genoemd. Eiser heeft voorts noch met betrekking tot het niveau van zijn diploma, noch met betrekking tot de eerder uitbetaalde diplomatoeslagen enige vorm van bewijs aangedragen. Onder verwijzing naar eerder genoemde jurisprudentie van de CRvB, overweegt de rechtbank dat op eiser de bewijslast drukt aan te tonen dat hij wel rechtens aanspraak had op een diplomatoeslag. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd. Verweerder heeft dan ook terecht bij de vaststelling van eisers dagloon in het kader van de WW geen rekening gehouden met een recht op diplomatoeslag.
2.2 Met betrekking tot de eenmalige uitkering.
Door eiser is aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft gekozen voor toepassing van de vastloonbepaling. Naar het oordeel van eiser had verweerder zijn dagloon moeten bepalen op basis van hetgeen hij in de 26 weken voorafgaand aan zijn werkloosheid aan inkomsten had genoten. Op deze wijze had verweerder rekening gehouden met de eenmalige uitkering die eiser in week 41 van 2000 had ontvangen.
De rechtbank kan eiser hierin niet volgen.
Artikel 7 van de Dagloonregelen IWS luidt als volgt:
1. Indien de werknemer laatstelijk vóór het intreden van zijn arbeidsurenverlies in zijn beroep werkzaam was tegen een loon, dat was vastgesteld op een vast bedrag, week, maand of jaar, wordt het dagloon vastgesteld op respectievelijk dat vaste bedrag per dag, 1/260 van het 52-voud van het weekloon, of 1/261 van het 12-voud van het maandloon of van het jaarloon. Regelmatig verstrekte, naar tijdsruimte vastgestelde, toeslagen worden tot het vaste bedrag gerekend.
2. Het bepaalde in artikel 5 is van overeenkomstige toepassing.
3. Het in dit artikel bepaalde blijft buiten toepassing, indien het - mede gelet op het loon, dat de werknemer in zijn beroep pleegt te genieten - tot een kennelijk onjuist dagloon zou leiden
Zowel eiser als ook zijn werkgever hebben verweerder gemeld dat eiser werkzaam was tegen een vast loon per week, hetgeen, blijkens de verklaring van eiser, ook overeenkwam met de feitelijke situatie. De enige uitzondering hierop vormt de betreffende eenmalige uitkering. Naar het oordeel van de rechtbank is deze niet zodanig dat gesproken kan worden van een situatie als bedoeld in artikel 7, derde lid, dagloonregelen IWS. Verweerder heeft dan ook terecht gekozen voor toepassing van artikel 7 dagloonregelen IWS.
Met verweerder is de rechtbank voorts van oordeel dat de eenmalige uitkering die eiser heeft ontvangen in week 41 van 2000 niet te beschouwen is als een regelmatig verstrekte, naar tijdsruimte vastgestelde toeslag.".