ECLI:NL:CRVB:2004:AP1685

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/6376 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.M.A. van der Kolk-Severijns
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor seksuele hulpverlening

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1950 en lichamelijk zeer ernstig gehandicapt, een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in de kosten van seksuele hulpverlening van de Stichting Alternatieve Relatiebemiddeling (SAR). De aanvraag werd afgewezen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle, omdat de noodzaak van de gevraagde voorziening niet was komen vast te staan. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die de afwijzing van de aanvraag door gedaagde bevestigde.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 20 april 2004. Tijdens deze zitting was appellant vertegenwoordigd door Ch. Verpaalen van de Stichting Juridische EHBO, terwijl gedaagde werd vertegenwoordigd door J.P. Nuijten van de gemeente Goirle. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het advies van de GGD Hart voor Brabant en het rapport van seksuologe I.W. Gaasbeek. Dit rapport stelde dat de kwaliteit van het leven van appellant zou toenemen met de diensten van de SAR, maar het maakte een onderscheid tussen wenselijkheid en noodzakelijkheid.

De Raad oordeelde dat, volgens artikel 39 van de Algemene bijstandswet (Abw), bijzondere bijstand alleen kan worden verleend voor noodzakelijke kosten. Aangezien er geen ander medisch rapport was overgelegd dat de noodzaak van de seksuele hulpverlening bevestigde, concludeerde de Raad dat de aanvraag niet voldeed aan de criteria voor bijzondere bijstand. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees een veroordeling in de proceskosten af. De uitspraak werd gedaan door mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns en griffier M. Pijper op 1 juni 2004.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
01/6376 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft B.E. Crone, destijds verbonden aan de Stichting Juridische EHBO te Tilburg, op bij beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Breda op 6 oktober 2001 onder reg. nr. 01/1359 NABW tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 20 april 2004, waar voor appellant is verschenen Ch. Verpaalen, werkzaam bij de Stichting Juridische EHBO, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door J.P. Nuijten, werkzaam bij de gemeente Goirle.
II. MOTIVERING
De Raad gaat voor zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant, geboren in 1950, is lichamelijk zeer ernstig gehandicapt. Op 17 november 2000 heeft hij bij gedaagde een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand in de kosten van seksuele hulpverlening vanwege de Stichting Alternatieve Relatiebemiddeling (hierna: SAR). Deze stichting heeft ten doel aan personen met een handicap seksuele hulp te bieden als alternatief voor seksualiteit binnen een relatie.
Bij besluit van 12 april 2001 heeft gedaagde deze aanvraag afgewezen op de grond dat de gevraagde voorziening niet noodzakelijk is.
Bij besluit van 3 juli 2001 heeft gedaagde het tegen het besluit van 12 april 2001 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 3 juli 2001 ongegrond verklaard.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 39, eerste lid (oud), van de Algemene bijstandswet (Abw) is bepaald dat onver-minderd hoofdstuk II de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover deze niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht.
Gedaagde heeft zich in verband met de aanvraag van appellant voor advies gewend tot de GGD Hart voor Brabant. Op zijn beurt heeft de GGD zich gewend tot de seksuologe I.W. Gaasbeek. Deze heeft in haar rapport van 1 februari 2001 onder meer als volgt geconcludeerd:
" De kwaliteit van meneers leven zal toenemen als hij twee keer per maand gebruik kan maken van de diensten van de SAR. Het zal de frustratie die hij ondervindt vanwege onvoldoende vorm kunnen geven aan zijn gevoelens van seksualiteit, doen verminderen. De vraag naar wenselijkheid versus noodzakelijkheid is moeilijk te beantwoorden. Ik verwacht dat een afwijzing om voor Bijzondere Bijstand in aanmerking te komen, wederom gevoelens van teleurstelling e.d. zal veroorzaken. Op de wat langere termijn voorzie ik geen toename van psychische problematiek als voor de dienstverlening van de SAR geen gelden beschikbaar worden gesteld.".
Gelet op deze conclusie is de Raad met gedaagde en de rechtbank van oordeel dat in het geval van appellant de noodzaak van seksuele hulpverlening vanwege de SAR niet is komen vast te staan.
Appellant heeft tegenover het rapport van Gaasbeek geen ander medisch rapport gesteld waaruit blijkt dat seksuele hulpverlening vanwege de SAR voor hem wél noodzakelijk is. Gelet op de bewoordingen van artikel 39 van de Abw kan slechts bijzondere bijstand worden verleend indien sprake is van noodzakelijke kosten. Er is geen ruimte voor het verlenen van bijzondere bijstand in het geval dat sprake is van wenselijke kosten.
De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2004.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.
(get.) M. Pijper.
FB/6/5