ECLI:NL:CRVB:2004:AP1757

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/2035 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.M.A. van der Kolk-Severijns
  • M. Pijper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstand wegens verzwegen inkomsten

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Assen, waarin haar beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Assen ongegrond werd verklaard. Het geschil betreft de terugvordering van teveel verleende bijstand over de periode van 1 juli 1999 tot en met 31 januari 2000, ten bedrage van f 12.712,61. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 20 april 2004, waarbij appellante in persoon aanwezig was en gedaagde vertegenwoordigd werd door H.L. van Scheepen.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante gedurende de genoemde periode bij de Stichting GGZ Drenthe te Assen heeft gewerkt, zonder de gemeente op de hoogte te stellen van haar werkzaamheden en de daarmee verworven inkomsten. Dit leidde tot een herziening van haar recht op bijstand, zoals vastgelegd in artikel 69, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene bijstandswet (Abw). De Raad oordeelt dat de gemeente op basis van artikel 81, eerste lid, van de Abw gerechtigd is om de teveel verleende bijstand terug te vorderen, aangezien appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden.

De Raad heeft geen dringende redenen gevonden om van terugvordering af te zien, zoals bedoeld in artikel 78, derde lid, van de Abw. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep, met mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns als rechter en M. Pijper als griffier, en is uitgesproken op 1 juni 2004.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/2035 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Assen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Assen op 22 februari 2002 onder reg.nr. 01/670 ABW tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen. Nadien heeft zij een groot aantal brieven en stukken aan de Raad gezonden.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 20 april 2004, waar appellante in persoon is verschenen en gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door H.L. van Scheepen, werkzaam bij de gemeente Assen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellante heeft van 7 maart 1994 tot en met 31 januari 2000 een bijstandsuitkering ontvangen, laatstelijk ingevolge de Algemene bijstandswet (Awb).
Appellante heeft van 1 juli 1999 tot en met 31 januari 2000 bij de Stichting GGZ Drenthe te Assen gewerkt zonder gedaagde van die werkzaamheden en van de daarmee verworven inkomsten volledig mededeling te doen.
Bij besluit van 26 oktober 2000 heeft gedaagde het recht op bijstand van appellante over de periode van 1 juli 1999 tot en met 31 januari 2000 met toepassing van artikel 69, derde lid, aanhef en onder a, van de Abw herzien. De uitkering is in genoemde periode vast-gesteld op de voor appellante geldende norm, rekening houdend met de door haar verzwegen inkomsten.
Bij besluit van 31 oktober 2000 heeft gedaagde de over de periode van 1 juli 1999 tot en met 31 januari 2000 teveel verleende bijstand ten bedrage van f 12.712,61 van appellante teruggevorderd.
Bij besluit van 25 juni 2001 heeft gedaagde het tegen het besluit van 31 oktober 2000 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 25 juni 2001 ongegrond verklaard.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 81, eerste lid, van de Abw wordt bijstand die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 69, derde of vierde lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, van de belanghebbende teruggevorderd.
Appellante heeft tegen het besluit van 26 oktober 2000, waarbij haar recht op bijstand over de periode van 1 juli 1999 tot en met 31 januari 2000 met toepassing van artikel 69, derde lid, aanhef en onder a, van de Abw is herzien, geen rechtsmiddel aangewend. Daardoor staat in rechte onaantastbaar vast dat appellante over genoemd tijdvak door de schending van de in artikel 65, eerste lid, van de Abw neergelegde inlichtingen-verplichting teveel bijstand is verleend.
Daarmee is gegeven dat voldaan is aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 81, eerste lid, van de Abw. Gedaagde is daarom verplicht de over de periode van 1 juli 1999 tot en met 31 januari 2000 teveel verleende bijstand van appellante terug te vorderen. Van dringende redenen als bedoeld in artikel 78, derde lid, van de Abw op grond waarvan gedaagde bevoegd zou zijn geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, is de Raad niet gebleken.
De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Hetgeen appellante in het kader van het hoger beroep schriftelijk en mondeling naar voren heeft gebracht, heeft grotendeels geen betrekking op het onderhavige terugvorderingsbesluit en de aangevallen uitspraak, zodat die grieven de Raad niet tot een ander oordeel hebben kunnen brengen.
De Raad ziet, ten slotte, geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns, in tegenwoordigheid van
M. Pijper als griffier, en uitgesproken op 1 juni 2004.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.
(get.) M. Pijper.
FB/6/5