ECLI:NL:CRVB:2004:AP2384
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- M.H.A. Uri
- D.J. van der Vos
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een WAZ-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de afwijzing van een verzoek om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) door de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De gedaagde, een zelfstandig autorijschoolhouder, had in verband met rugklachten een aanvraag ingediend voor een WAZ-uitkering. Het Uwv wees deze aanvraag af op 16 maart 1999, omdat de gedaagde op 31 maart 1998, na een wachttijd van 52 weken, geschikt werd geacht voor werk en minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd in de bezwaarfase door de bezwaarverzekeringsarts N. Visser ondersteund, die concludeerde dat de gedaagde zijn autorijschool had verkocht en niet vanwege zijn rugklachten had moeten stoppen met werken.
De rechtbank Assen verklaarde het beroep van de gedaagde tegen het besluit op bezwaar gegrond, omdat het besluit onvoldoende medische onderbouwing had. Het Uwv ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de deskundige, revalidatiearts P.C.Th. van Aanholt, een onafhankelijk en goed onderbouwd oordeel had gegeven over de medische situatie van de gedaagde. De Raad volgde het oordeel van de deskundige en oordeelde dat er geen aanleiding was om van dit oordeel af te wijken.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak en oordeelde dat de afwijzing van de WAZ-uitkering terecht was. De Raad stelde vast dat de gedaagde op de relevante datum niet meer dan 25% arbeidsongeschikt was en dat de eerdere besluiten van het Uwv correct waren. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing gezamenlijk namen.