ECLI:NL:CRVB:2004:AP2596
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- D.J. van der Vos
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag WAO-uitkering wegens gebrek aan ziekte of gebreken
In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) door de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant, die eerder als leraar en later als archiefambtenaar werkte, had zijn aanvraag ingediend na uitval door psychische klachten en gewrichtsklachten. De aanvraag werd afgewezen op basis van het oordeel dat appellant niet gedurende vier weken arbeidsongeschikt was geweest door ziekte of gebreken in de zin van de WAO. De rechtbank Zwolle had eerder het beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag gegrond verklaard, maar de Raad bevestigde in hoger beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de medische rapporten onvoldoende bewijs boden voor de conclusie dat appellant op de relevante datum arbeidsongeschikt was. De deskundigen die in de zaak hadden gerapporteerd, waren het erover eens dat de klachten van appellant reëel waren, maar dat er geen eenduidige medische basis was voor de conclusie dat deze klachten hem belemmerden in het verrichten van arbeid. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de eerdere oordelen van de rechtbank en dat de richtlijnen voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid correct waren toegepast. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal orgaan, waarbij de voorzitter en de leden de conclusies van de rechtbank onderschreven en de zaak afwezen.