ECLI:NL:CRVB:2004:AP2612
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- C.W.J. Schoor
- M.S.E. Wulfraatt-van Dijk
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid na wettelijke wachttijd
In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellante door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De weigering is gebaseerd op de conclusie dat appellante na afloop van de wettelijke wachttijd van 52 weken op 11 juli 2000 minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Maastricht bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak op 8 januari 2002.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak in hoger beroep behandeld. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv stand kan houden. De Raad stelde vast dat appellante op de datum in geding, 12 juli 2000, weliswaar beperkingen ondervond, maar dat zij met inachtneming van deze beperkingen geschikt was voor de geselecteerde functies. De Raad baseerde zijn oordeel op een neuropsychologisch onderzoek dat aantoont dat appellante functioneert op een gemiddeld intelligentieniveau, ondanks enkele geconstateerde afwijkingen.
De Raad heeft ook de argumenten van appellante, die stelde dat haar psychische beperkingen haar ongeschikt maakten voor de vrije arbeidsmarkt, overwogen. De Raad concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat appellante op de datum in geding niet meer in staat was om de aan haar voorgehouden functies te verrichten. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend.
De uitspraak werd gedaan door een collegiaal orgaan, waarbij de voorzitter en de leden de zaak in het openbaar hebben behandeld. De uitspraak is gedaan op 25 mei 2004.