ECLI:NL:CRVB:2004:AP2671

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1238 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janssen
  • D.J. van der Vos
  • G.J.H. Doornewaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen herzienings- en terugvorderingsbesluiten in het kader van sociale zekerheid

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een bezwaar dat appellant heeft ingediend tegen een aantal herzienings- en terugvorderingsbesluiten van de Informatie Beheer Groep. Het bestreden besluit, dat op 18 januari 2002 is genomen, verklaarde het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk vanwege een niet verschoonbare termijnoverschrijding. Appellant had wel bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit, maar geen beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar op 14 april 2002. De rechtbank 's-Hertogenbosch verklaarde het beroep van appellant op 3 februari 2003 ongegrond, waarna appellant hoger beroep instelde.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 23 april 2004, waarbij appellant in persoon verscheen en gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. T. Holtrop. Appellant voerde aan dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het niet terugzenden van controleformulieren en de late indiening van zijn bezwaar. Hij stelde dat hij sinds augustus 1994 in een overmachtsituatie verkeerde door bedreigingen van een gewelddadige organisatie, waardoor hij zijn adres niet kon bekendmaken.

De Raad overwoog dat, hoewel appellant in een overmachtsituatie verkeerde, deze situatie eindigde toen hij zich op 8 november 1996 inschreef op een adres. Appellant had dit adres en zijn latere verhuizingen moeten doorgeven aan de Informatie Beheer Groep. De Raad concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

03/1238 WSF
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant] wonende te [woonplaats], appellant,
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij beslissing op bezwaar van 18 januari 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde appellants bezwaarschrift, gericht tegen een aantal in het bestreden besluit aangeduide herzienings- en terugvorderingsbesluiten, niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbaar geachte termijnoverschrijding.
Bij primair besluit van gelijke datum heeft gedaagde besloten vorenbedoelde herzienings- en terugvorderingsbesluiten niet ambtshalve te herzien. Appellant heeft tegen dit besluit wel bezwaar gemaakt, maar tegen de tot ongegrondverklaring strekkende beslissing op bezwaar, gedateerd 14 april 2002, geen beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 3 februari 2003, nr. 02/180 WSFBSF K 1, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch appellants beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Tegen die uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld op bij beroepschrift van 11 maart 2003 aangevoerde gronden.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend, gedateerd 2 mei 2003.
Bij schrijven van 17 december 2003, met bijlagen, heeft gedaagde een vraag van de Raad beantwoord.
Bij schrijven van 7 april 2004 heeft appellant zijn argumenten nader toegelicht en stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 23 april 2004. Appellant is in persoon verschenen. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. T. Holtrop, werkzaam bij de Informatie Beheer Groep.
II. MOTIVERING
Met betrekking tot de omvang van het geding overweegt de Raad het volgende.
Ter zitting is duidelijk geworden dat appellant geen bezwaar heeft tegen de primaire besluiten van 25 maart 1995, waarbij zijn toelage over de maanden september tot en met december 1994 en januari tot en met maart 1995 is herzien omdat hij vanaf
1 september 1994 niet meer stond ingeschreven bij een onderwijsinstelling (Bericht 1994, no. 5 en Bericht 1995, no. 3).
Voorts is gebleken dat het bij het primaire besluit van 29 april 1995 niet alleen gaat om Bericht 1994 no. 6, betreffende de maanden januari tot en met augustus 1994, maar ook om Bericht 1993 no. 2 van diezelfde datum, betreffende de maanden november en december 1993.
Ten slotte is duidelijk geworden dat bij het primaire besluit van 10 januari 1999 sprake is van een schrijffout; bedoeld is Bericht 1994 no. 7 van 16 januari 1999.
Aldus ziet het bestreden besluit op de volgende primaire herzienings- en terugvorderings-besluiten: Bericht 1993 no. 2 en Bericht 1994 no. 6, beide van 29 april 1995 (niet gereageerd op 'uitwonendencontrole'), Bericht 1992 no. 1 van 16 september 1995 (niet gereageerd op 'inkomstencontrole 1992'), Bericht 1993 no. 3 van 21 september 1996 (niet gereageerd op 'inkomstencontrole 1993') en Bericht 1994 no. 7 van 16 januari 1999 (niet gereageerd op inkomstencontrole 1994').
De rechtbank heeft overwogen dat niet gezegd kan worden dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet aan appellant valt te wijten, nu hij zelf ten opzichte van gedaagde in gebreke is gebleven door niet zorg te dragen voor een tijdige en correcte registratie van zijn adres of postbusnummer.
Appellant houdt ook in hoger beroep staande dat hem niet te verwijten valt dat hij de controleformulieren niet heeft teruggezonden en dat hem evenmin valt te verwijten dat hij niet eerder dan op 3 augustus 2001 bezwaar heeft gemaakt tegen de primaire besluiten waarop het bestreden besluit ziet. Hij heeft uitvoerig uiteengezet dat hij zich in verband met bedreiging door een gewelddadige organisatie vanaf augustus 1994 op verschillende plekken in Turkije en Nederland heeft schuilgehouden en dat het te gevaarlijk was om zijn adres bekend te maken.
De Raad overweegt het volgende.
Al aangenomen dat appellant vanaf augustus 1994 in een overmachtsituatie heeft verkeerd in verband met onderduiking naar aanleiding van bedreigingen - waaromtrent overigens geen overtuigend bewijsmateriaal voorhanden is - dan is die overmachtsituatie in ieder geval geëindigd toen hij zich op 8 november 1996 liet inschrijven op het adres [adres], het adres waar hij volgens zijn verklaring aanvankelijk de voor hem bestemde post liet ophalen door een kennis en hij later ook zelf zijn post ophaalde en soms ook daadwerkelijk verbleef. Appellant had derhalve in ieder geval dit adres moeten melden aan de Informatie Beheer Groep. Ook zijn latere verhuizingen binnen Amsterdam en zijn verhuizing naar Maastricht en [woonplaats] had hij kunnen en moeten doorgeven. De rechtbank heeft mitsdien terecht geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is te achten.
Het hoger beroep treft geen doel. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. G.J.H. Doornewaard als leden, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2004.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.H.A. Uri.