ECLI:NL:CRVB:2004:AP2751
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- C.W.J. Schoor
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die met ingang van 21 maart 2000 werd ingetrokken door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De intrekking vond plaats op basis van de conclusie dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op dat moment minder dan 15% was. Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 13 april 2004, waarbij zowel appellant als gedaagde niet verschenen. De Raad moest beoordelen of het bestreden besluit in rechte stand kon houden.
De Raad oordeelde dat het bestreden besluit berustte op een juist medisch oordeel. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak voldoende medische gegevens aangetroffen die de conclusie van het Uwv ondersteunden. Appellant voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen in het dagelijks leven, waaronder rugklachten, artrose en tremor, die hem belemmerden in het uitvoeren van de voorgehouden functies. De Raad concludeerde echter dat de medische beperkingen van appellant niet waren onderschat en dat de aan hem voorgehouden functies, na beoordeling in de bezwaarschriftprocedure, medisch geschikt waren.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen. De Raad wees erop dat appellant geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid konden onderbouwen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 mei 2004.