ECLI:NL:CRVB:2004:AP4603

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5733 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janssen
  • J.E.M.J. Hetharie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet-betaling griffierecht en ontbreken beroepsgronden

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarbij hij werd gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht. Appellant was op 2 december 2003 geïnformeerd over het verschuldigde griffierecht van € 87,- en kreeg de mogelijkheid om dit bedrag te voldoen. Ondanks herhaalde aanmaningen, waaronder een aangetekende brief op 23 december 2003, heeft appellant nagelaten het griffierecht te betalen. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het griffierecht niet is voldaan en dat appellant niet in verzuim is geweest. Hierdoor werd het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

Daarnaast heeft de Raad opgemerkt dat het ingediende beroepschrift geen gronden bevatte, wat in strijd is met artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Appellant kreeg de kans om dit verzuim te herstellen, maar heeft ook deze mogelijkheid ongebruikt gelaten. De Raad concludeert dat het hoger beroep om deze reden eveneens niet-ontvankelijk is. De Raad heeft geen termen gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, dat betrekking heeft op de proceskosten.

De uitspraak werd gedaan door mr. J. Janssen, in aanwezigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 14 mei 2004. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan een verzetstermijn van zes weken open.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/5733 TW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. INLEIDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Maastricht (reg. nr. AWB 02/1646 TW SEE) op 10 oktober 2003 tussen partijen gegeven uitspraak.
II. MOTIVERING
In artikel 22 van de Beroepswet is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven.
Bij schrijven van 2 december 2003 is appellant erop gewezen dat hij een griffierecht van € 87,- is verschuldigd, bij voorkeur te voldoen door middel van de aangehechte accept-girokaart.
Bij aangetekende brief van 23 december 2003 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is hem meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Daarbij is erop gewezen dat overschrijding van die termijn leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
De Raad stelt vast dat het griffierecht niet is betaald.
Nu op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest, acht de Raad het hoger beroep uit dien hoofde kennelijk niet-ontvankelijk.
De Raad overweegt voorts ten overvloede het volgende.
In artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is bepaald dat het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten. Deze bepaling is ingevolge artikel 6:24, eerste lid, van de Awb in hoger beroep van overeenkomstige toepassing.
Het ingediende beroepschrift bevat echter geen gronden.
Bij schrijven van 2 december 2003 is appellant in de gelegenheid gesteld dit verzuim binnen vier weken te herstellen.
Bij aangetekend schrijven van 5 januari 2004 is aan appellant nogmaals de gelegenheid geboden de beroepsgronden in te dienen. Daarbij is een termijn van twee weken gesteld en is erop gewezen dat overschrijding van die termijn tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep kan leiden.
Appellant heeft deze termijnen ongebruikt laten voorbijgaan.
Nu op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden geoordeeld dat appellant met betrekking tot het indienen van de gronden van het beroep niet in verzuim is geweest, is het hoger beroep ook uit dien hoofde niet-ontvankelijk.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2004.
(get.) J. Janssen.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.
Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van dit afschrift schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT.
De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.