E N K E L V O U D I G E K A M E R
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. M.J. Blom, advocaat te Spijkenisse, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 september 2002, nummer WAJONG 02/321-OOST, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 27 april 2004, waar appellante niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen mr. H. van Wijngaarden, werkzaam bij het Uwv.
Bij besluit van 17 september 2001 is appellante een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jongehandicapten (Wajong) geweigerd.
Bij besluit van 23 januari 2002: verder: het bestreden besluit, heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 september 2001 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In de aangevallen uitspraak, waarin appellante als "eiseres" en gedaagde als "verweerder"is aangeduid, is onder meer het volgende overwogen:
"Ter zitting heeft eiseres aangegeven nooit te hebben gestudeerd als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder b van de Wajong. In geding is dan of eiseres voldoet aan het criterium als genoemd in artikel 5, eerste lid, onder a van de Wajong, te weten of zij op de dag waarop zij 17 jaar werd arbeidsongeschikt was als bedoeld in de wet.
Eiseres meent aan die voorwaarde te voldoen. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Eiseres heeft in 1984 een gescheurde bekkenspier gehad. In 1990 wordt suikerziekte geconstateerd die al veel langer bestaat. Voorts is eiseres in 1997 getroffen door een hersenbloeding. In het kader van haar bijstandsuitkering wordt eiseres volledig arbeidsongeschikt geacht. Zij heeft geen sollicitatieplicht meer.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op 3 augustus 1964 -de dag waarop zij 17 jaar werd -reeds arbeidsongeschikt in de zin van de Wajong moet worden geacht. Weliswaar heeft eiseres gesteld dat zij lijdt aan suikerziekte, welke ziekte pas in 1990 is geconstateerd, doch waaraan zij al sinds haar jeugd zou lijden, maar zij heeft die stelling op geen enkele wijze met stukken onderbouwd.
Integendeel, ter zitting heeft eiseres medegedeeld zelfs nog te hebben gewerkt tot de geboorte van haar oudste dochter in 1967. Reeds daarom moet de stelling van eiseres dat zij daarvóór reeds arbeidsongeschikt moet worden geacht, falen.
De rechtbank concludeert dat eiseres in beroep geen informatie van medische aard heeft overgelegd die een ander licht werpt op de gezondheidstoestand van eiseres ten tijde in geding.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen heeft verweerder terecht aan eiseres een uitkering ingevolge de Wajong geweigerd. Het beroep moet ongegrond worden verklaard."
In hoger beroep heeft appellante haar stellingen herhaald.
In hetgeen appellante in hoger beroep heeft doen aanvoeren heeft de Raad geen aanleiding gevonden om anders te oordelen over het bestreden besluit dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft gedaan.
Appellante heeft haar stelling dat zij reeds in 1964 lijdende was aan de diabetes, die bij haar pas in 1990 is vastgesteld, op geen enkele wijze met medische gegevens onderbouwd.
De Raad acht onaannemelijk dat, indien appellante al in 1964 lijdende zou zijn geweest aan diabetes, de symptomen van die chronische stofwisselingsziekte zich pas in 1990 zouden hebben geopenbaard.
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van drs. T.R.H. van Roekel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2004.
(get.) T.R.H. van Roekel.