ECLI:NL:CRVB:2004:AP8080

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1314 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Breda van 28 januari 2004. De Centrale Raad van Beroep behandelt de kwestie van de niet-betaling van het griffierecht, dat volgens artikel 22 van de Beroepswet verschuldigd is bij indiening van een beroepschrift. Appellant is op 16 maart 2004 gewezen op de verplichting om een griffierecht van € 87,00 te betalen, met de voorkeur om dit te doen via een bijgevoegde acceptgirokaart. Ondanks een aangetekende herinnering op 8 april 2004, waarin appellant werd geïnformeerd dat het bedrag binnen vier weken op de rekening van de Centrale Raad van Beroep moest zijn bijgeschreven, is het griffierecht niet tijdig betaald. De termijn voor betaling eindigde op 6 mei 2004, maar de Raad ontving de brief van 8 april 2004 op 6 mei 2004 retour met de aantekening 'geen gehoor' en 'niet afgehaald'. Uit navraag bij de gemeente bleek dat appellant op het opgegeven adres stond ingeschreven.

De Raad concludeert dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is voldaan en dat er geen reden is om aan te nemen dat appellant niet in verzuim is geweest. Daarom wordt het hoger beroep als kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, dat betreft de proceskosten. De uitspraak wordt gedaan door mr. J. Janssen, in aanwezigheid van griffier R.B.E. van Nimwegen, en is openbaar uitgesproken op 18 juni 2004. Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden en het bestuursorgaan binnen zes weken schriftelijk verzet aantekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/1314 WSF
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, gedaagde.
I. INLEIDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Breda op 28 januari 2004 tussen partijen gegeven uitspraak.
II. MOTIVERING
In artikel 22 van de Beroepswet is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven.
Bij schrijven van 16 maart 2004 is appellant erop gewezen dat hij een griffierecht van € 87,00 is verschuldigd, bij voorkeur te voldoen door middel van de aangehechte acceptgirokaart.
Bij aangetekende brief van 8 april 2004 is appellant nogmaals gewezen op de verschul-digdheid van het griffierecht en is hem meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Daarbij is erop gewezen dat overschrijding van die termijn leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
Voornoemde brief van 8 april 2004 is door de Raad op 6 mei 2004 retour ontvangen met een aantekening op de enveloppe “geen gehoor” en “niet afgehaald”. Blijkens nader ingewonnen inlichtingen bij de gemeente van inschrijving is komen vast te staan dat appellant stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het door appellant opgegeven en bij de Raad bekend zijnde adres.
Het schrijven van 8 april 2004 is op 11 mei 2004 per gewone post ter kennisname aan appellant verzonden.
De Raad stelt vast dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn, die afliep op 6 mei 2004, is betaald.
Nu op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest, acht de Raad het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek wordt beslist zoals hierna in rubriek III is aangegeven.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2004.
(get.) J. Janssen.
(get.) R.B.E. van Nimwegen.
Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van dit afschrift schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT.
De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.