ECLI:NL:CRVB:2004:AP8129
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- G.J.H. Doornewaard
- J.B.J.M. ten Berge
- Rechtspraak.nl
Schorsing van de WAO-uitkering wegens vermoeden van geen recht op uitkering
In deze zaak gaat het om de schorsing van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De schorsing vond plaats op basis van het vermoeden dat appellant geen recht op uitkering had, omdat er geen privaatrechtelijke dienstbetrekking zou bestaan tussen hem en zijn ex-echtgenote. De rechtbank Utrecht had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en het geding werd behandeld op 7 mei 2004, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. F.I. Piternella.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de betaling van de uitkering kan opschorten indien er duidelijke aanwijzingen zijn dat het recht op uitkering niet meer bestaat. De Raad bevestigde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het vermoeden gegrond was, gebaseerd op een rapport van de Opsporingsdienst Regio West van Gak Nederland bv. Dit rapport gaf aan dat appellant betrokken was bij financiële transacties van een restaurant dat op naam van zijn ex-echtgenote stond, wat in strijd was met zijn bewering dat hij slechts onbezoldigd vrijwilligerswerk verrichtte.
De Raad concludeerde dat het gegronde vermoeden voldoende was voor de schorsing van de uitkering, en dat er geen aanleiding was om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 18 juni 2004.