ECLI:NL:CRVB:2004:AP8745

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/3946 WAO + 02/3947 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • Ch. J.G. Olde Kalter
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de fiscale winst van een zelfstandige in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om de vraag of de fiscaal verantwoorde en vastgestelde (netto)winst van gedaagde, die als zelfstandige een boomkwekerij exploiteert, als uitgangspunt moet dienen voor de berekening van zijn inkomsten uit arbeid volgens artikel 44 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Gedaagde ontving sinds 14 augustus 1996 een WAO-uitkering van 80-100% en startte op 1 april 1997 zijn onderneming. De winst die hij in de jaren 1997, 1999 en 2000 behaalde, werd door de appellant (Uwv) als basis voor de berekening van de WAO-uitkering genomen, wat leidde tot terugvorderingen van onterecht betaalde uitkeringen.

Gedaagde betwistte deze besluiten en stelde dat een deel van de winst voortvloeit uit de boekhoudkundige waardering van de voorraad eigen teelt, die pas na enkele jaren gerealiseerd wordt. De rechtbank oordeelde dat alleen feitelijk genoten inkomsten in aanmerking genomen mogen worden en vernietigde de besluiten van de appellant. In hoger beroep stelde de appellant dat de rechtbank ten onrechte de aanwas van de kweekproducten niet als winst aanmerkte.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de fiscaal verantwoorde en vastgestelde (netto)winst van een zelfstandige, behoudens bijzondere gevallen, als inkomsten uit arbeid moet worden aangemerkt. De Raad concludeert dat de rechtbank de fiscale en maatschappelijke winstbegrip miskent door de aanwas niet mee te tellen. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het inleidende beroep ongegrond.

Uitspraak

02/3946 WAO
02/3947 WAO
U I T S P R A A K
In de gedingen tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
A. de Roo, wonende te Klazienaveen, gedaagde
ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in deze gedingen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Bij brieven van 7 november 2001 (besluit 1) en 13 december 2001 (besluit 2) heeft appellant gedaagde in kennis gesteld van ten aanzien van hem genomen besluiten ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
De rechtbank Assen heeft bij uitspraak van 3 juli 2002 het beroep tegen de besluiten 1 en 2 gegrond verklaard en deze besluiten vernietigd met beslissing omtrent proceskosten en griffierecht.
Appellant heeft op in het aanvullend beroepschrift vermelde gronden tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
Namens gedaagde heeft mr. M.J.J.M. van Roosmalen, advocaat te Emmen, een verweerschrift ingediend.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van de Raad van 12 mei 2004, waar appellant zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. Fh. Martens, werkzaam bij het Uwv, en waar gedaagde – zoals aangekondigd - niet is verschenen.
II. MOTIVERING
Aan gedaagde is laatstelijk met ingang van 14 augustus 1996 een WAO-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Gedaagde is op 1 april 1997 als zelfstandige gestart met de exploitatie van een boomkwekerij en handel in bomen en struiken.
Gedaagde heeft blijkens de desbetreffende jaarrekening in het tijdvak van 1 april tot en met 31 december 1997 met zijn onderneming een winst behaald van f 11.820.
Deze winst is ook vastgelegd in de aangifte inkomstenbelasting van gedaagde over 1997.
De (ook fiscaal aangegeven) winst over 1999 bedroeg f 17.782 en over 2000 f 17.503.
Appellant heeft aan gedaagde bij de desbetreffende kortingsbesluiten meegedeeld dat op grond van de in artikel 44 van de WAO neergelegde kortingsregeling in verband met inkomsten uit arbeid, de WAO-uitkering over het desbetreffende tijdvak in 1997 en over 1999 en 2000 wordt gekort.
Bij een drietal besluiten is vervolgens aan gedaagde meegedeeld dat de over 1997, 1999 en 2000 onverschuldigd betaalde uitkering wordt teruggevorderd.
Bij een afzonderlijk besluit is aan gedaagde mededeling gedaan omtrent de wijze van invordering van het bedrag van
f 34.234,15 (€ 15.534,78) aan in totaal ten onrechte betaalde uitkering.
De centrale grief in het bezwaar tegen de desbetreffende besluiten is dat een deel van de winst uit de onderneming voortvloeit uit de boekhoudkundige en fiscale waardering van de voorraad eigen teelt. Gedaagde heeft vanaf het begin van zijn onderneming in april 1997 uit stekjes bomen en heesters gekweekt, die eerst na een aantal jaren uitgroeien tot verkoopbare bomen of heesters. Volgens de toepasselijke regels wordt deze voorraad eigen kweek elk jaar wegens de aanwas voor een hogere waarde in de ook fiscaal relevante boekhouding opgenomen. De desbetreffende winst wordt evenwel eerst na een aantal jaren bij verkoop feitelijk gemaakt. Daarbij bestaat de kans dat door omstandigheden
– stormschade, marktsituatie – deze winst niet wordt gerealiseerd. Gedaagde verzoekt daarom appellant het deel van de winst dat is voortgevloeid uit deze boekhoudkundige en fiscale waardering van de aanwas, buiten beschouwing te laten bij de berekening van de inkomsten uit arbeid als bedoeld in artikel 44 van de WAO.
Appellant heeft bij de besluiten 1 en 2 het bezwaar van gedaagde ongegrond verklaard. Appellant heeft daarbij overwogen dat ondernemingswinst inkomsten uit arbeid vormt in de zin van artikel 44 van de WAO. Uitgangspunt bij het in aanmerking nemen van deze winst is de fiscaal vastgestelde (netto)winst. In bijzondere gevallen kan hiervan worden afgeweken. Appellant ziet in de door gedaagde aangevoerde argumenten geen reden om van het uitgangspunt af te wijken en een bijzonder geval aan te nemen.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven dat gelet op tekst en strekking van artikel 44 van de WAO, alleen feitelijk genoten inkomsten in aanmerking mogen worden genomen. Een “papieren” winst mag niet mee worden genomen bij de berekening van de inkomsten uit arbeid als bedoeld in artikel 44.
De rechtbank heeft op die grond wegens strijd met de wet de besluiten 1 en 2 vernietigd.
Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat bij de bestreden besluiten terecht is uitgegaan van de in de winst en verliesrekening over de desbetreffende jaren vastgestelde (netto)winst. Bij de vaststelling van deze winst is mede de post “aanwas” begrepen.
Deze post betreft de in het desbetreffende jaar toegenomen waarde van een gewas.
De belastingdienst stelt jaarlijks in overleg met de agrarische sector normen vast voor de waardering in de jaarrekening van de aanwas van agrarische producten. Deze normen gelden voor alle ondernemers. Appellant concludeert dat de rechtbank ten onrechte deze aanwas niet als winst aanmerkt.
De Raad stelt vast dat in hoger beroep de vraag moet worden beantwoord of appellant zich al dan niet terecht op het standpunt heeft gesteld dat de fiscaal verantwoorde en vastgestelde (netto)winst van gedaagde over de jaren 1997, 1999 en 2000 uitgangspunt is voor de berekening van zijn inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 44 van de WAO.
Volgens vaste jurisprudentie van de Raad dient de fiscaal verantwoorde en vastgestelde (netto)winst van een zelfstandige, behoudens bijzondere gevallen, te worden aangemerkt als inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 44 van de WAO.
Indien de zelfstandige, zoals gedaagde, een onderneming voert, wordt deze winst behaald met een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid, gericht op het behalen van voordelen door deelname aan het economisch verkeer. Winst bij een zelfstandige ondernemer is derhalve een complex begrip, waarbij kapitaal (bedrijfsmiddelen, voorraden, onderhanden werken en vorderingen) en arbeid een rol spelen. De fiscale hoofdregel hierbij is dat de jaarlijkse winst volgens goed koopmansgebruik, met inachtneming van een bestendige gedragslijn, wordt bepaald. Bij die bepaling gelden verschillende waarderingsnormen ten aanzien van de activa en passiva van de onderneming. Het in geding zijnde winstdeel van gedaagde is voortgevloeid uit dergelijke waarderingsnormen ten aanzien van de aanwas van de kweekproducten van gedaagde. Gedaagde heeft in de desbetreffende jaarrekeningen deze kweekproducten wegens de toegenomen waarde van de aanwas volgens aanvaarde waarderingsnormen telkens op een hoger bedrag gewaardeerd. De uit deze toegenomen waarde voortgevloeide winst is derhalve het resultaat van een normale boekhoudkundige en fiscale verantwoording van de winstontwikkeling van de onderneming.
Appellant wijst er dan ook terecht op dat de rechtbank met haar zienswijze het maatschappelijke en fiscale winstbegrip miskent.
De Raad concludeert dat de interpretatie van de rechtbank in strijd is met het uitgangspunt dat de fiscaal aanvaarde (netto)winst van de zelfstandige als inkomsten uit arbeid wordt aangemerkt. Van een bijzonder geval om van dit uitgangspunt af te wijken is geen sprake.
De Raad concludeert tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidende beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. Ch. J.G. Olde Kalter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2004.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.