ECLI:NL:CRVB:2004:AP9474

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4129 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ontheffing van arbeidsverplichtingen op basis van medische en sociale omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juli 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of appellante, een alleenstaande ouder, ontheffing kan worden verleend van haar arbeidsverplichtingen op basis van medische en sociale omstandigheden. Appellante, die sinds 1990 een bijstandsuitkering ontvangt van de gemeente Albrandswaard, heeft in het kader van een heronderzoek verzocht om ontheffing van de arbeidsverplichtingen zoals vastgelegd in de Algemene bijstandswet (Abw). Gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van Albrandswaard, heeft dit verzoek afgewezen, met de motivering dat appellante arbeidsgeschikt is en dat er geen medische belemmeringen zijn voor het verrichten van arbeid.

De Raad heeft vastgesteld dat gedaagde bij zijn besluitvorming de relevante medische informatie heeft betrokken, waaronder rapporten van een verzekeringsarts en verklaringen van behandelende artsen. Appellante heeft aangevoerd dat haar psychische belastbaarheid gering is en dat zij zorgt voor haar zoon en ernstig zieke vader. De Raad heeft echter geoordeeld dat gedaagde terecht heeft geconcludeerd dat er geen redenen van medische of sociale aard zijn die ontheffing van de arbeidsverplichtingen rechtvaardigen. De Raad heeft de grieven van appellante niet overtuigend geacht en heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de beoordeling van de arbeidsverplichtingen moet plaatsvinden op basis van de beschikbare medische gegevens en dat de gedaagde bevoegdheid heeft om ontheffing te verlenen, maar dit niet verplicht is. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat de uitspraak in het voordeel van gedaagde is uitgevallen. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van medische en sociale omstandigheden bij de beoordeling van arbeidsverplichtingen in het kader van de bijstandsverlening.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/4129 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Albrandswaard, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. R.J. Michielsen, advocaat te Hoogvliet, op de bij beroepschrift (met bijlagen) aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Rotterdam op 24 juni 2002 tussen partijen gewezen uitspraak, reg.nr. Abw 01/2060, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en namens appellante zijn bij brief van 27 december 2002 twee medische verklaringen ingezonden die betrekking hebben op de vader van appellante.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 25 mei 2004, waar partijen - zoals aangekondigd - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Gelet op de gedingstukken gaat de Raad uit van de volgende feiten.
Appellante is alleenstaande ouder en woont met haar zoon (geboren: [in] 1990) bij haar vader. Zij ontvangt sedert 9 december 1990 een bijstandsuitkering van de gemeente Albrandswaard. In het kader van een in november 2000 gehouden heronderzoek heeft appellante verzocht om ontheffing van voor haar geldende arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 113, eerste lid, van de Abw.
Bij besluit van 31 januari 2001 heeft gedaagde - na ter zake ingewonnen advies - geconcludeerd dat appellante arbeidsgeschikt moet worden geacht en dat derhalve de verplichtingen van artikel 113, eerste lid, van de Abw op haar van toepassing zijn.
Het tegen het besluit van 31 januari 2001 gemaakte bezwaar is door gedaagde bij het besluit van 17 juli 2001 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Gedaagde heeft daarbij onder meer overwogen dat hetgeen in de hoorzitting naar voren is gebracht, te weten dat appellante sedert februari 2001 onder behandeling is van een psychologe en dat haar zoon medicijnen heeft ter behandeling van ADHD, bij de medisch adviseur bekend was en in het advies is betrokken. Gedaagde heeft daarom geen reden gezien om appellante ontheffing van de arbeidsverplichting te verlenen als bedoeld in artikel 107, eerste lid, van de Abw.
Het tegen het besluit van 17 juli 2001 ingestelde beroep is door de rechtbank bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, toegelicht met medische verklaringen, komt erop neer dat appellant van mening is dat er in haar geval wel degelijk sprake is van omstandigheden van medische of sociale aard om haar ontheffing te verlenen van de arbeidsverplichtingen. Namens appellante is daartoe betoogd dat appellante een geringe psychische belastbaarheid heeft, dat zij de zorg heeft voor haar zoon en haar ernstig zieke vader en dat gedaagde de ADHD-problematiek van haar zoon heeft miskend.
De Raad stelt vast dat gedaagde bij het bestreden besluit heeft geweigerd gebruik te maken van de hem in artikel 107, eerste lid, van de Abw gegeven bevoegdheid. Ingevolge die bepaling is gedaagde bevoegd de verplichtingen als bedoeld in Hoofdstuk VIII van de Abw en in het bijzonder de arbeidsverplichtingen neergelegd in artikel 113 van de Abw niet op te leggen, dan wel van zodanige verplichtingen tijdelijk ontheffing te verlenen, in gevallen waarin daartoe naar zijn oordeel aanleiding bestaat om redenen van medische of sociale aard dan wel om redenen gelegen in de aard en het doel van de bijstand.
De Raad is van opvatting dat de grieven van appellante niet tot het oordeel kunnen leiden dat het bestreden besluit de hier aan de orde zijnde beperkte rechterlijke toetsing niet kan doorstaan.
Wat de medische situatie van appellante betreft is de Raad van oordeel dat gedaagde zijn standpunt, dat er geen medische belemmeringen zijn voor appellante om arbeid in dienstbetrekking te verrichten, kon en mocht baseren op het rapport van
18 januari 2001 van ZVN Argonaut B.V. en op de - in de bezwaarfase - bij brief van 20 juni 2001 gegeven toelichting op dat rapport door de verzekeringsarts H. van Eijnsbergen. De Raad heeft geen aanknopingspunten kunnen vinden dat die verzekeringsarts in het kader van het sociaal-medisch belastbaarheidsonderzoek de beperkingen van appellante heeft onderschat. De Raad is het met de rechtbank eens dat uit de overgelegde verklaring van de psychologe-psychotherapeut drs. R.M. Kolkena van 14 september 2001 niet blijkt dat appellante met haar medische beperkingen niet in staat is passende arbeid te verrichten. Ook onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank dat aan de eerst ter zitting van de rechtbank aangevoerde dermatologische klachten geen zwaarwegende betekenis kan worden toegekend.
Naar het oordeel van de Raad mocht gedaagde zich eveneens op het standpunt stellen dat er in het geval van appellante geen redenen van sociale aard zijn om haar ontheffing te verlenen van de arbeidsverplichtingen. Ook voor dat standpunt is naar het oordeel van de Raad voldoende steun te vinden in het rapport van de verzekeringsarts Van Eijnsbergen. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport onder meer vermeld dat de vader van appellante bekend was met ernstige gezondheidsproblemen, dat nu een stabiele situatie lijkt te zijn ontstaan, dat de vader ADL zelfstandig is, en dat met betrekking tot de zoon van appellante geen bijzonder belastende situaties zijn gemeld.
De namens appellante in hoger beroep overgelegde verklaringen van de kinderartsen A.E. Hoffman-van der Meer en
D.J.M. van Heemstra, de longarts-oncoloog dr. R.J. van Klaveren en de internist dr. A.H. van de Meiracker, hebben de Raad niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Th.C. van Sloten, in tegenwoordigheid van I.J.M. Peereboom-Nieuwenburg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2004.
(get.) Th.C. van Sloten
(get.) I.J.M. Peereboom-Nieuwenburg