ECLI:NL:CRVB:2004:AQ0328
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid bezwaar door gedaagde tegen premiecorrectienota's
In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond. De rechtbank had op 5 november 2003 geoordeeld dat de gedaagde, handelend onder de naam [uitzendbureau], niet-ontvankelijk was verklaard in zijn bezwaar tegen premiecorrectienota's over de jaren 1999 en 2000. De gedaagde had pro forma bezwaar aangetekend, maar verzuimde om binnen de gestelde termijn de gronden van het bezwaar in te dienen. De Raad heeft de zaak behandeld op 19 mei 2004, waarbij de gedaagde niet aanwezig was, maar wel schriftelijk om uitstel had verzocht.
De Raad oordeelt dat het verzoek om uitstel, ingediend op 24 juli 2002, een gemotiveerd verzoek was en dat de reactie van de appellant daarop niet adequaat was. De Raad stelt vast dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen voldoende concrete gronden waren ingediend. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, maar op andere gronden, en oordeelt dat de appellant in de proceskosten van de gedaagde moet worden veroordeeld. De kosten voor verleende rechtsbijstand worden begroot op € 322,00.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan door mr. R.C. Schoemaker en is openbaar uitgesproken op 30 juni 2004. De Raad concludeert dat de appellant de gedaagde ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de gedaagde recht heeft op een vergoeding van de proceskosten.