ECLI:NL:CRVB:2004:AQ2065
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- M.H.A. Uri
- D.J. van der Vos
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die eerder was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), dat op 6 juli 2000 het bezwaar van appellante tegen de intrekking van haar uitkering ongegrond verklaarde. De intrekking vond plaats op basis van de conclusie dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 30 september 1998 minder dan 15% was. Appellante betwist de medische grondslag van het besluit en stelt dat de functies die haar zijn voorgehouden, haar belastbaarheid overschrijden. De Raad overweegt dat appellante in zowel de eerste aanleg als in hoger beroep geen medische stukken heeft ingediend die de vastgestelde beperkingen in twijfel trekken. De Raad bevestigt dat de arbeidskundige grondslag van het besluit juist is, en dat de door gedaagde voorgehouden part-time functies passend zijn, gezien appellantes eerdere werkervaring. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad ziet geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen.